Hij begint zijn boek zelfs met een aan Piketty ontleend voorstel voor een progressieve CO2-belasting op consumptie. Op jaarbasis zou het belastingtarief moeten toenemen met de uitstoot van CO2 die het gevolg is van de consumptie van een burger. Consumenten die veel uitstoot van broeikasgassen veroorzaken betalen dan niet alleen in absolute zin, maar ook in verhouding tot hun consumptieve uitgaven de meeste belasting.
Daarvoor is het overigens wel nodig dat bij iedere aankoop je bank automatisch informatie over de CO2-uitstoot aan de Belastingdienst doorgeeft, zodat deze aan het eind van het jaar de totale verschuldigde CO2-belasting kan vaststellen.
Ik zal niet ingaan op alle praktische en principiële bezwaren die aan een dergelijk voorstel kleven – zoals dat de Belastingdienst ieders consumptiepatroon tot in de kleinste details kent en dat men slechts één keer per jaar de rekening gepresenteerd krijgt voor de vervuilende consumptie gedurende een geheel jaar – maar wil er vooral op wijzen dat Schenderling de realisatie van ‘postgroei’ in handen legt van de consumenten. Zij zullen hun consumptiepatroon zodanig moeten aanpassen dat hun ecologische voetafdruk sterk wordt gereduceerd.
Als een dergelijke consumptiebelasting alleen in Nederland wordt ingevoerd, betekent dit echter dat op export gerichte bedrijven gewoon kunnen doorgaan met hun vervuilende productie. Schenderling wil de opbrengst van de consumptiebelasting gebruiken om de belasting op arbeid te verlagen. Dat zou echter betekenen dat de totale bestedingsmogelijkheden van consumenten gelijk blijven – al zal hun consumptiepatroon verschuiven naar meer duurzame consumptie –, zodat het zeer de vraag is of de economische groei daardoor zal worden afgeremd.
Schmelzer c.s. gaan uitvoerig in op de vraag welke concrete acties moeten worden ondernomen om het degrowth-doel te realiseren. Zij bepleiten een strategie langs drie wegen: lokale initiatieven waarin op kleine schaal met degrowth wordt geëxperimenteerd (zoals duurzame energieopwekking in eigen beheer), veranderingen in het overheidsbeleid (in het bijzonder het fiscale beleid) en acties (zoals die van Extinction Rebellion) om meer aandacht op het probleem te vestigen. Maar zij vermijden angstvallig de vraag hoe je daarmee alle mensen meekrijgt die zich nu nog aan economische groei vastklampen in de hoop op een beter leven.
Kallis c.s. gaan daar wel op in, maar erkennen dat ze zelf ook twijfels hebben of het zal lukken voldoende steun voor degrowth te mobiliseren. Zij stellen zelfs: ‘Het is eenvoudiger om je het einde van de wereld, of zelfs het einde van het kapitalisme voor te stellen, dan het einde van groei.’
Zij hebben hun hoop vooral gevestigd op allianties met andere maatschappelijke bewegingen, zoals feministische, antikapitalistische en ontwikkelingsorganisaties. Maar zij maken niet echt duidelijk waarom die het degrowth-streven – dat weinig of niets met hun hoofddoel te maken heeft – zouden ondersteunen.
Groene welzijnseconomie
Ondanks mijn kritische kanttekeningen meen ik dat degrowth het belangrijkste en meest inspirerende alternatief is voor de huidige economische orde. Als er één kandidaat is om het neoliberalisme op te volgen als dominante ideologie, dan is dat mijns inziens degrowth. Maar toch maken de ontgroeiers het zich enerzijds te gemakkelijk en anderzijds te moeilijk.
Te gemakkelijk omdat zij zonder enige aarzeling stellen dat een wereld zonder groei voor vrijwel iedereen beter zou zijn. Zoals ik heb betoogd is dat alleen overtuigend als we veronderstellen dat de preferenties van mensen veranderen. Het is als tegen een verslaafde zeggen dat zijn leven beter zal worden als hij is afgekickt. Dat mag in het algemeen zo zijn, maar het maakt het afkicken er niet eenvoudiger op. Zo is het ook twijfelachtig of de ontgroeiers erin zullen slagen de aan groei verslaafde meerderheid van hun gelijk te overtuigen.
Ontgroeiers maken het zich anderzijds te moeilijk door (economische) groei categoraal af te wijzen en zich daarom scherp af te zetten tegen pleitbezorgers van ‘groene groei’. De ‘groene groeiers’ zouden de overgang naar een duurzame economie niet echt serieus nemen, maar vooral een excuus zoeken om te kunnen blijven groeien. Ik heb echter laten zien dat de ontgroeiers feitelijk, als zij nauwkeuriger aangeven wat zij bedoelen, alleen de groei van niet-duurzame productie (of consumptie) willen beëindigen.
Dat de postgroei-samenleving beter zou zijn dan de huidige, komt juist doordat zij allerlei andere activiteiten wel willen laten groeien en bloeien. Of de totale economie (van niet-duurzame en duurzame productie samen) dan zal groeien of krimpen is een open vraag – en eigenlijk ook niet relevant, aangezien er geen reden is om aan ‘de’ economische groei of de groei van het bbp bijzondere waarde te hechten.
Dat is ook de reden waarom er recent brede steun is voor het concept van ‘brede welvaart’, waarvan bbp-groei slechts een van de vele componenten is. In plaats van zich tegen ‘groei’ als zodanig te verzetten, zouden ontgroeiers beter kunnen pleiten voor een drastische reductie van alle vormen van niet-duurzame productie – al valt daar misschien lastiger een aansprekend etiket als degrowth op te plakken.
Daarmee zouden zij ook een mooie concretisering bieden voor de ‘groene welzijnseconomie’ uit het discussiestuk Samen onze toekomst in handen nemen van de wetenschappelijke bureaus van PvdA en GroenLinks.