GroenLinks en haar voorlopers over arbeidsmigratie

Tijdens de wederopbouw groeide de industrie zo snel dat er te weinig handen waren om al het werk te doen. Werkgevers klopten in de jaren zestig bij het kabinet aan voor toestemming om werknemers te werven in het buitenland. Ze vonden daarbij steun bij centrumrechtse kabinetten die bestonden uit de VVD en de voorlopers van het CDA. Werknemers werden sindsdien actief geworven uit landen rond de Middellandse Zee.

De verwachting was dat werknemers hier tijdelijk zouden blijven en daarna terug zouden keren naar hun gezinnen. Voor de christelijke partijen was het echter “uiterst pijnlijk” dat mannen van hun gezin gescheiden waren. Daarom maakten de centrumrechtse kabinetten eind jaren zestig gezinshereniging eenvoudiger. Dat vormde een belangrijke stimulans voor arbeidsmigranten om zich hier permanent te vestigen.

In 1973 kwam het kabinet-Den Uyl aan de macht, zonder twijfel het meest linkse kabinet uit de Nederlandse politieke geschiedenis. Deze regering koos voor een meer restrictief beleid op het gebied van arbeidsmigratie. Er moest een maximum gesteld worden aan het aantal gastarbeiders, zowel binnen bedrijven als binnen Nederland. Gastarbeiders die na twee of drie jaar vrijwillig terugkeerden, zouden een premie krijgen van vijfduizend gulden. Dit beleid werd door rechts bekritiseerd: de christelijke partijen klaagden over de ‘eng-nationale’ benadering die uit deze ‘oprotpremie’ zou spreken en de VVD wilde bedrijven geen beperkingen opleggen.

Wegwerparbeiders

De voorlopers van GroenLinks waren kritisch over het geldende arbeidsmigratiebeleid. De Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP) was als radicaal-linkse partij principieel tegen het kapitalisme. Arbeidsmigratie viel daar ook onder: in de ogen van de PSP was er sprake van een bezittende klasse die de uit arbeidsmigranten én Nederlandse werknemers bestaande arbeidersklasse uitbuitte. In 1971 schreef de partij: “Industrievestigingen of -uitbreidingen die niet anders kunnen geschieden dan door het inschakelen (en dus exploiteren) van buitenlandse arbeidskrachten, moeten niet toegelaten worden”.

    Illustratie over arbeidsmigratie
    Illustratie: Sjoerd van Leeuwen

    De partij verzette zich tegen nieuwe regels voor arbeidsmigranten die hen tot “wegwerparbeiders” maakten in een “moderne vorm van slavernij”. Deze werknemers werden naar Nederland gehaald om tegen lage lonen eentonig, smerig en gevaarlijk werk te doen. De PSP zag de samenleving vanuit deze klassenstrijd. Het was in haar ogen onjuist om arbeidsmigranten verantwoordelijk te houden voor lonen of de werkgelegenheid in Nederland. De verantwoordelijkheid daarvoor lag bij de werkgevers.

    Gastarbeiders en Nederlandse arbeiders moesten volgens de PSP niet tegen elkaar uitgespeeld worden, maar juist samen strijden voor hun gedeelde belangen. Dat werknemers uit armere landen naar Nederland toekwamen om hier tegen lage lonen werk te doen waar Nederlanders hun bed niet voor uitkwamen, was volgens de PSP (1977) “in feite een omgekeerde vorm van ontwikkelingshulp”.

    De Politieke Partij Radikalen (PPR) was een linkse afsplitsing van de Katholieke Volkspartij. Het gedachtegoed van deze partij kan het beste omschreven worden met de term post-materialisme: de partij kwam op voor belangen die niet in geld zijn uit te drukken. De PPR hechtte aan emancipatie, democratisering, milieubescherming en solidariteit met mensen in ontwikkelingslanden. In de verkiezingsprogramma’s van 1977 en 1981 schreef de partij dat Nederland geen immigratieland was.

    De PPR zag in dat de slechte economische omstandigheden in hun eigen land ervoor zorgden dat Turken en Marokkanen in Nederland werk zochten. In haar ogen moest “de werkgelegenheid [voor deze groepen] op de eerste plaats in het eigen land gemaakt worden”. Nederland had hier volgens de PPR ook een verantwoordelijkheid om via haar investerings- en handelspolitiek bij te dragen aan voldoende werkgelegenheid in de landen van herkomst van buitenlandse werknemers. De situatie waarin de Derde Wereld “grondstoffen en goedkope arbeid” mocht leveren voor Europa was voor de PPR onacceptabel.

    De PPR erkende dat ondanks het feit dat Nederland geen immigratieland was, dit land wel een “toevluchtsoord” moest zijn “voor mensen die in hun eigen land vervolgd en verdrukt worden”. Gastarbeid had volgens haar ook negatieve gevolgen voor de Nederlandse economie: de mogelijkheid om gastarbeiders naar Nederland te halen, nam bij werknemers de economische noodzaak weg om de kwaliteit van werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt te verbeteren.

    De twee andere voorlopers van GroenLinks, de Communistische Partij Nederland (CPN) en de Evangelische Volkspartij (EVP), spraken zich gedurende de jaren zeventig in hun verkiezingsprogramma’s niet uit tegen arbeidsmigratie. De links-christelijke EVP werd pas in 1981 opgericht. De CPN schreef tot 1981 slechts korte strijdprogramma’s met daarin een beperkt aantal concrete eisen. In 1977 sprak de CPN zich wel uit voor de gelijke behandeling van buitenlandse arbeiders en hun Nederlandse collega’s.

    Gelijke behandeling was ook voor de PSP en de PPR een belangrijke thema, en deze twee partijen namen het juist op voor arbeidsmigranten. Volgens de PSP was het tijdelijke verblijf het grootste probleem: dit werd gebruikt als rechtvaardiging om gastarbeiders rechten te onthouden waar hun Nederlandse collega’s wél aanspraak op konden maken. De PPR en de PSP wilden arbeidsmigranten dezelfde rechten geven, op de arbeidsmarkt én daarbuiten. Zo moesten zij op de werkplek kunnen rekenen op dezelfde behandeling als Nederlandse werknemers en de beschikking krijgen over een goede, zelfstandige woonruimte.

    Ook pleitten de partijen voor speciale voorzieningen, zoals tolken en taalcursussen, omdat deze werknemers geen Nederlands spraken. De kosten hiervoor zouden moeten worden neergelegd bij “hen die eraan verdienen: de ondernemers”. De PPR wilde daarom dat werkgevers die arbeidsmigranten in dienst hadden extra belasting zouden betalen.

    Antiracisme op de agenda

    Op de arbeidsmigratie in de jaren zestig en zeventig volgde in de jaren tachtig de gezinsmigratie. De PPR wilde hier in het toelatingsbeleid prioriteit aan geven, de EVP wilde gezinsmigratie bevorderen. De PSP en CPN steunden gezinsmigratie ook, maar hadden tegelijkertijd oog voor de positie van migrantenvrouwen die vaak dubbel gediscrimineerd werden, als vrouw en als migrant. Om niet tot een afhankelijke positie veroordeeld te worden, moesten zij een eigen verblijfsvergunning krijgen.

    In deze periode kwamen er minder arbeidsmigranten naar Nederland, deels omdat het migratiebeleid restrictiever was geworden en deels omdat de economische situatie hier verslechterde. De CPN, PSP en de PPR verzetten zich tegen het afwentelen van de economische neergang op de groep gastarbeiders die tijdens de hoogconjunctuur naar Nederland was gehaald.

    De PSP vreesde een driedeling van de maatschappij: een kleine toplaag van bezitters en beslissers, een brede laag van mensen met een vaste baan en een redelijk inkomen en een onderklasse – waar ook arbeidsmigranten onderdeel van waren – zonder volwaardig werk. De

    PPR vreesde een blijvende tweedeling tussen de kinderen van de eerste generatie buitenlandse werknemers die als vanzelfsprekend in onaantrekkelijke banen terecht kwamen, en kinderen van ouders zonder migratie-achtergrond. Daarom moesten arbeidsmigranten en hun kinderen ook echt gelijke kansen krijgen. Zo zouden zij evenveel kans maken op promotie en niet in één afdeling van een bedrijf worden geconcentreerd.

    De CPN verzette zich in de jaren tachtig, in langere verkiezingsprogramma’s, tegen de ongelijke behandeling van migranten en tegen politici die onderscheid maakten tussen mensen op basis van afkomst. De CPN erkende de problemen die ontstaan als mensen met verschillende culturen en afkomst samenwonen, maar streefde naar een “harmonisch samengaan”.

    Ook de EVP benadrukte dat allochtonen en autochtonen vaak dezelfde problemen kennen en dat zij daarom het beste in solidariteit konden samenwerken.

    In 1982 werd de Centrumpartij van Hans Janmaat in de Tweede Kamer gekozen. Dit leidde tot een golf van verzet tegen nationalisme. In deze periode legden de PPR, EVP, PSP en CPN nog sterker de nadruk op hun agenda tegen racisme, discriminatie en vreemdelingenhaat, en vóór gelijke rechten. De CPN beriep zich daarbij expliciet op haar geschiedenis, waarin zij altijd fel streed tegen fascisme, racisme en antisemitisme.

    In 1986 veroordeelde de PSP met kracht het nationalistisch denken dat ten grondslag lag aan een groot gedeelte van het Nederlands recht, waarbij rechten afhankelijk werden gemaakt van staatsburgerschap. Voor de PSP moest juist de principiële gelijkwaardigheid van alle mensen uitgangspunt zijn van beleid. Dit betekende dat ook mensen die geen Nederlands paspoort bezaten dezelfde sociale, politieke en economische rechten moesten hebben als geboren Nederlanders.

    Ook de CPN stelde dat niet nationaliteit maar het land waar iemand woonde doorslaggevend zou moeten zijn om de rechten te verkrijgen die in de Grondwet zijn vastgelegd. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de discussie over democratische participatie.

    In de jaren zeventig stelden PSP en PPR voor om gastarbeiders een volwaardige plek in de democratische discussie te geven, via migrantenraden, vakbonden en zelforganisaties. De PSP, CPN en PPR pleitten in de jaren tachtig voor actief en passief recht voor ingezetenen zonder Nederlands paspoort bij verkiezingen voor de gemeenteraad, de Provinciale Staten en de Tweede Kamer.

    Remigratie was voor de EVP, PSP, CPN en de PPR in 1986 nog een duidelijke optie: het was voor de PSP en CPN geen alternatieve oplossing voor de achterstelling waar migranten mee te maken hadden, maar als zij terug wilden keren naar het land van herkomst moest het mogelijk zijn om daar een menswaardig bestaan op te bouwen. Dat betekende dus ook dat ze opgebouwde sociale rechten zouden kunnen behouden. Ook konden ze volgens de EVP, PPR en CPN terugkeren naar Nederland als ze dat wilden.

    GroenLinks verandert van toon

    Toen GroenLinks in 1989 ontstond, was haar positie niet fundamenteel anders dan die van haar voorlopers. De nadruk lag sterk op gelijke rechten voor migranten op de arbeidsmarkt en daarbuiten, de bestrijding van racisme en het verzekeren van een zelfstandige positie voor migrantenvrouwen. Wat migratie betreft, legde de partij de nadruk op de toelating van vluchtelingen. Daarbij moest volgens GroenLinks het begrip ‘vluchteling’ niet worden uitgehold door onderscheid te maken tussen politieke vluchtelingen die wél welkom waren en ongewenste economische vluchtelingen. De opheffing van de binnengrenzen waar de Europese Gemeenschap destijds naar streefde, mocht niet leiden tot een verscherping van het toelatingsbeleid voor alle groepen migranten.

    In 1994 veranderde het programma radicaal van toon: “Wie denkt dat rijke landen zich kunnen afsluiten voor de komst van migranten koestert illusies.” De komst van migranten was volgens GroenLinks het gevolg van oorlog, onderdrukking, ecologische verwoesting en grote welvaartsverschillen. De manier waarop Nederland met deze migranten omgaat, beïnvloedde in haar ogen de komst van migranten nauwelijks. Nederland was al een migratieland “en daar is niets bijzonders aan”.

    Nederland kon “zonder al te grote problemen” meer migranten opnemen. Maar daarbij lag de prioriteit voor GroenLinks nog steeds op asielzoekers en gezinshereniging. De opnamecapaciteit voor economische vluchtelingen, een onderscheid dat de oprichters van GroenLinks in 1989 nog veroordeelden, werd daardoor beperkt.

    Alhoewel het aantal immigranten  in de eerste helft van de jaren negentig niet fundamenteel hoger lag dan daarvoor, zorgde de internationale onrust, met name de burgeroorlog in Joegoslavië, er wel voor dat de samenstelling van deze groep veranderde. Het aantal vluchtelingen naar Nederland in de eerste helft van de jaren negentig was twintig keer zo groot als de groep die in de eerste helft van de jaren tachtig in Nederland arriveerde.

    Vanaf eind jaren negentig begon GroenLinks ook op het gebied van arbeidsmigratie andere standpunten in te nemen. In het Europese verkiezingsprogramma uit 1999 sprak de partij zich kritisch uit over het “fort” dat de Europese Unie dreigt te worden, met open grenzen binnen de Unie, en gesloten grenzen voor mensen van buiten. Immigratie was niet slechts het gevolg van oorlog en armoede, maar ook van de toename van transport- en communicatiemogelijkheden.

    GroenLinks pleitte voor een bewust immigratiebeleid op Europees niveau. Politieke vluchtelingen en gezinsmigranten verdienden de voorrang, maar in dit Europese programma sprak de partij zich ook uit voor arbeidsmigratie: “[O]ok in tijden van grote werkloosheid is het niet verstandig om de voordeur dicht te gooien voor allen die geen manager of profvoetballer zijn.” Immers als deze groepen niet via een legale voordeur naar binnen kwamen, zouden zij de illegale achterdeur vinden. Bovendien konden arbeidsmigranten de tekorten op de arbeidsmarkt opvangen.

    In het programma voor de Tweede Kamerverkiezingen uit 2002 koos GroenLinks een andere lijn. De partij was hierin juist kritisch over de werving van arbeidsmigranten in sectoren in Nederland met een tekort aan werknemers. In het programma stond dat arbeidsmigratie voor het land van herkomst positieve gevolgen kon hebben: meer inkomsten, opgedane kennis. Maar ook nadelen: bijvoorbeeld als geschoolde arbeidskrachten werden onttrokken aan vitale sectoren in het land van herkomst. Het uitgangspunt voor GroenLinks was in 2002 dat arbeidsmigratie alleen kon worden toegestaan als het land van herkomst er baat bij had en als er eerst actief geworven werd in Nederland.

    Pim Fortuyn

    In de aanloop naar de verkiezingen van 2002 veranderde het debat in Nederland over migratie radicaal. Door de opkomst van Pim Fortuyn domineerden immigratie, de integratie van minderheden en de islam de verkiezingsstrijd.

    In het korte verkiezingsmanifest van GroenLinks uit 2003 zien we de gevolgen hiervan voor de partij. GroenLinks verdedigde nog steeds de rechten van migranten in Nederland, zoals ook de PSP, de PPR, de CPN en de EVP gedaan hadden. Maar tegelijkertijd omarmde de partij nog sterker de notie dat Nederland “al sinds decennia” een immigratieland was. De partij verzette zich met name tegen de notie van fortuynistische politici dat een immigratiestop een antwoord zou zijn op de integratieproblemen in Nederland.

    Het Europese programma uit 2004 zette de lijn van 1999 door: de partij veroordeelde de sluiting van de grenzen van de Europese Unie voor arbeidsmigranten uit ontwikkelingslanden. Dat is immers “ook een vorm van welvaartsspreiding”. GroenLinks omarmde ook de arbeidsmigratie uit nieuwe lidstaten van de Europese Unie: “Zij zijn merendeels jong en goed opgeleid, en velen van hen zullen ruim voor hun oude dag weer terugkeren naar hun eigen land”. Gezien de vergrijzing zou Nederland uiteindelijk deze groep arbeidsmigranten “niet graag zien vertrekken”.

    De partij benadrukte diezelfde voordelen wat betreft arbeidsmigranten uit ontwikkelingslanden: ze waren volgens GroenLinks hoogopgeleid en bereid om zich aan een vreemde cultuur aan te passen.

    Migratie kon volgens GroenLinks niet gestopt worden: het was een onvermijdelijk proces, gedreven door globalisering en de ongelijke verdeling van welvaart. GroenLinks stelde voor dat ieder EU-land een loket zou openen voor aspirant-arbeidsmigranten. In 2006 volgde ook het landelijk programma deze Europese lijn: “Arbeidsmigranten die een bijdrage kunnen leveren aan onze economie krijgen eenvoudiger een tijdelijke vergunning om hier te werken.”

    Die lijn heeft de partij sindsdien behouden: “Migratie is van alle tijden”, valt te lezen in het Europese programma van 2014. Europa heeft behoefte aan hoog- en laagopgeleide migranten. In 2009 schreef de partij dat “Europa de strijd om de kenniswerkers [moet] aanbinden met traditionele immigratielanden zoals de VS”. Om aan de vraag voor ongeschoold werk tegemoet te komen, moesten legale kanalen voor arbeidsmigratie komen, die een alternatief zouden bieden voor mensensmokkel.

    De partij benadrukte de voordelen voor Europese landen én de landen van herkomst. Arbeidsmigranten “brengen rijke landen werk- en denkkracht” en zouden vacatures kunnen opvullen die ontstaan door vergrijzing. Bij terugkeer zouden ze niet alleen “kennis mee[nemen] naar hun moederland”, maar bovendien zouden de bedragen die migranten naar hun familie thuis sturen groter zijn dan de ontwikkelingshulp. In sectoren waar in ontwikkelingslanden brain drain dreigt mocht niet worden geworven.

    Hiervoor moest Europees beleid gemaakt worden dat gericht is op sectoren waar in Europa tekorten zijn, dat uitbuiting bestraft, “gelijk loon voor gelijk werk” zeker stelt en gelijke rechten voor arbeidsmigranten verzekert. Hiervoor waren speciale tijdelijke verblijfsvergunningen die arbeidsmigranten konden verlengen.

    Het tijdelijke karakter was voor de partij belangrijk: arbeidsmigranten moesten als ze Europa verlaten de mogelijkheid kunnen hebben om terug te keren. Sociale rechten die migranten opbouwen moeten ze kunnen meenemen. Dit schept de mogelijkheid voor migranten om naar hun eigen land terug te keren om daar hun ervaring in te zetten. Hierdoor kan arbeidsmigratie, zoals de partij in 2014 schreef, “een wederkerig en dynamisch proces worden, waarbij de vrije keuze van arbeidsmigranten centraal staat”.

    Internationale onrust

    Wat zijn de redenen voor deze ommezwaai binnen GroenLinks en haar voorlopers? In de eerste plaats is de internationale politieke context veranderd. Hierdoor veranderde het beeld van de groep die bedoeld werd met ‘arbeidsmigranten’: tot de jaren negentig waren het met name arbeidsmigranten en hun gezinnen die naar Nederland kwamen, vanaf de jaren negentig voornamelijk vluchtelingen. Dit laatste overtuigde GroenLinks ervan dat migratie niet het gevolg was van de keuze van een land, maar van de internationale context.

    Daarvoor waren migranten met name naar Nederland gekomen omdat de overheid daar zelf voor koos: het waren gastarbeiders uit het Middellandse Zeegebied en hun gezinnen, en ook migranten uit voormalige koloniën. De  internationale onrust zorgde ervoor dat het beeld van Nederland veranderde: van ‘geen immigratieland’ in de jaren zeventig naar ‘natuurlijk allang al een immigratieland’ in de jaren negentig. In dat beeld van Nederland als ‘immigratieland’ is arbeidsmigratie vanzelfsprekender.

    Ten tweede heeft de Europese politiek een eigen dynamiek. In de jaren negentig vielen in Europa de binnengrenzen weg – ook voor arbeidsmigratie. Vrij verkeer tussen de lidstaten werd een Europese waarde. GroenLinks omarmde Europese integratie, het vrij verkeer van personen en daarmee arbeidsmigratie. Het is dan ook niet vreemd dat de Europese programma’s van GroenLinks positiever waren over arbeidsmigratie dan de programma’s voor Tweede Kamerverkiezingen.

    Bovendien past een analyse van de ontwikkelingen in verschillende landen beter bij het Europees Parlement: het sluiten van de Nederlandse grenzen voor arbeidsmigratie is niet logisch als mensen door de omstandigheden gedwongen toch wel op een andere manier naar Europa komen.

    Ten slotte krijgen bezwaren tegen migratie in de jaren negentig en de jaren nul een heel andere smaak door het verzet van de Centrumpartij en Pim Fortuyn tegen (arbeids)migratie. GroenLinks ziet zich als de natuurlijke ideologische tegenstander van deze bewegingen. In de jaren tachtig zorgde dit voor een verscherpte aandacht voor racisme. Verzet tegen arbeidsmigratie verwerd in de jaren nul in de ogen van GroenLinks tot een rechts thema. Bij het zelfbeeld van GroenLinks als een kosmopolitische partij met een open blik naar de wereld paste een ruimhartig standpunt op het gebied van arbeidsmigratie. Tegen arbeidsmigratie zijn, was iets voor partijen die zich achter de dijken willen verschuilen.

    Oude vragen voor vandaag

    Als een PSP-, EVP-, PPR- of CPN-lid met een tijdmachine naar 2020 gehaald zou worden, zou hij of zij onvermijdelijk zijn of haar positie herzien. Tegelijkertijd zou hij of zij vermoedelijk vragen stellen die zinvol zijn voor iedereen die binnen GroenLinks nadenkt over arbeidsmigratie.        

    Welk belang dient arbeidsmigratie? In het klassenschema van de PSP kwam arbeidsmigratie met name de werkgevers ten goede. De landen van herkomst verloren jonge, goed opgeleide arbeidskrachten, die in Nederland bovendien gevaarlijk werk moesten doen. In 2004 en 2006 benadrukte GroenLinks sterk de voordelen van arbeidsmigranten voor Nederland: zij zouden het tekort aan werknemers in onze vergrijzende samenleving kunnen opvullen. Een belangrijke vraag is dan ook in hoeverre het arbeidsmigratiebeleid is afgestemd op de belangen van landen van herkomst en de werknemers zelf.

    Wat zijn de gevolgen van het idee dat arbeidsmigranten hier maar tijdelijk zijn? In de jaren zestig dachten werkgevers ook dat gastarbeiders niet permanent zouden blijven, wat leidde tot ongelijke behandeling. En juist daar hebben de voorlopers van GroenLinks zich altijd tegen verzet. Een arbeidsmigratiebeleid dat ervan uitgaat dat buitenlandse werknemers zich hier tijdelijk vestigen, schept een tweedeling op de arbeidsmarkt tussen arbeidsrechtelijk beschermde en onbeschermde werknemers.

      Literatuur

      • Lucassen, L., & Lucassen, J. (2011). Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd jaar immigratie. Amsterdam: Prometheus.