Sympathiek maar ontoereikend

Volledige werkgelegenheid is een klassiek sociaaldemocratisch ideaal. Zowel het idee van de basisbaan als dat van de parallelle arbeidsmarkt kunnen worden beschouwd als eigentijdse invullingen van dit ideaal. Net als veel van de universele idealen die de uitbouw van onze verzorgingsstaat hebben gekenmerkt, zijn ze sympathiek maar doen ze onvoldoende recht aan de complexiteit van de huidige problematiek op de arbeidsmarkt.

Dat er reële problemen zijn, staat namelijk niet ter discussie. Hoewel we met werkloosheidspercentages van rond de 3 procent heel dicht het punt van volledige werkgelegenheid naderen, hebben grote groepen mensen langdurig en stelselmatig geen of slechts beperkt toegang de arbeidsmarkt. Deze groepen zijn zeer divers en omvatten onder meer arbeidsgehandicapten, mensen met een migratie-achtergrond, ouderen en mensen met een laag opleidingsniveau. Deze groepen, die onder de Participatiewet vallen, hebben daarnaast vaak te maken met een combinatie van problemen in de persoonlijke levenssfeer: schulden, relatie- of opvoedingsproblemen of sociaal isolement.

Ook het proces van uitsluiting van de arbeidsmarkt kent vele vormen. Sommige mensen zitten gevangen in tijdelijke, kleine baantjes aan de onderkant van de arbeidsmarkt; anderen worden consequent niet uitgenodigd ondanks vele sollicitaties, onder andere vanwege discriminatie; en weer anderen hebben de moed opgegeven en ondernemen geen enkele poging meer om aan de slag te komen.

Kortom: de problematiek van uitsluiting op de arbeidsmarkt is veelvormig en complex, en ik betwijfel of de ideeën van de basisbaan en de parallelle arbeidsmarkt voldoende recht doen aan deze complexiteit. Ik heb dan ook drie kanttekeningen bij deze twee voorstellen.  

Conducteur en conciërge

In de eerste plaats doen beide plannen sterk denken aan de traditionele Melkertbanen. Nu was daarmee in principe niets mis, net zoals er in principe niks tegen was op de werkverschaffingsprojecten uit de jaren dertig van de vorige eeuw: het heeft ons prachtige publieke ruimtes als het Kralingse Bos in Rotterdam en het Goffertpark in Nijmegen opgeleverd. Aan de Melkertbanen hebben we de terugkeer van de conducteur op de tram en de conciërge op school te danken. Maar ‘in principe niks mis’ geeft al aan dat er in de uitvoering wel degelijk ‘iets’ mis was.

Ten eerste waren de voorwaarden waaronder moest worden gewerkt op zijn zachtst gezegd niet optimaal. Het werk was zwaar en betaling was afwezig of beduidend minder dan op de reguliere arbeidsmarkt.

In de tweede plaats bleef het ideaal van doorstroming naar de reguliere arbeidsmarkt veelal buiten bereik. Werkzoekenden bleven dus gevangen in een vorm van additionele werkgelegenheid tegen slechtere voorwaarden dan op de reguliere arbeidsmarkt. De enige succesvolle uitzondering hierop in Nederland waren de sociale werkplaatsen. Weliswaar was ook daarbij de uitstroom richting de reguliere arbeidsmarkt zeer beperkt, maar de voorwaarden waren in elk geval goed: een cao, verlofdagen en doorgroeimogelijkheden tot ruim boven het minimumloon.

Maar daarmee werden de sociale werkplaatsen zo aantrekkelijk dat ze uiteindelijk aan hun eigen succes ten onder gingen door de combinatie van lange wachtlijsten en een beperkt budget. Op grond van alle eerdere ervaringen in binnen- en buitenland lijkt het dan ook vrijwel onmogelijk om de doorstroming vanuit de aanvullende arbeidsmarkt, zoals de P-markt of de basisbaan, naar de reguliere arbeidsmarkt goed te regelen. Daarvoor moet namelijk structureel de achterliggende persoonlijke oorzaak van de werkloosheid worden weggenomen tijdens de periode van aanvullende werkgelegenheid. Het perspectief daarop ontbreekt vooralsnog in beide plannen.

Work first, skills first of life first

Dat brengt me op mijn tweede kanttekening: de oorzaken van werkloosheid kunnen heel divers zijn. Het niet kunnen vínden van een baan is er daar een van, maar er zijn nog andere. In de wetenschappelijke literatuur wordt vaak onderscheid gemaakt tussen de ‘work first’-, ‘skills first’- en ‘life first’-aanpak. ‘Work first’ zoekt de oorzaak van werkloosheid in het zoekgedrag en de motivatie van de werkzoekende, ‘skills first’ in de mismatch tussen de opleiding en vaardigheden van de werkzoekende en de arbeidsmarkt, en ‘life first’ in de persoonlijke omstandigheden en problemen van de werkzoekende. Uiteraard komen combinaties van deze drie ook voor. De parallelle arbeidsmarkt en de basisbaan lijken toch vooral het eerste punt te adresseren. Weliswaar minder streng en wantrouwend dan de traditionele work first-programma’s, maar nog steeds vanuit het idee dat het ‘makkelijker maken om werk te vinden’ de meest adequate oplossing is.

Ik betwijfel of dat voor iedereen het geval is, zeker in een tijd van krapte op de arbeidsmarkt – ook in cruciale sectoren als zorg, onderwijs en techniek. In plaats van via de grootschalige creatie van aanvullende arbeid naar werkgevers uit te stralen dat de groep mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt ‘hun’ probleem niet is, moeten juist werkgevers de verantwoordelijkheid gaan voelen om ook deze mensen zo zinvol mogelijk in te zetten. Dat vraagt naast sociale innovatie – zoals ook Dankbaar en Muysken in hun bijdrage over de basisbaan betogen - ook om een mentaliteitsverandering bij werkgevers. Die mentaliteitsverandering is lastig af te dwingen, maar niet noodzakelijk lastiger dan bij de huidige voorstellen met betrekking tot de basisbaan of de parallelle arbeidsmarkt.

Ontplooiing versus geld

In de derde plaats er een groot verschil tussen extrinsieke motivatie en intrinsieke motivatie. Bij intrinsieke motivatie worden mensen vooral gemotiveerd door het gevoel zichzelf te kunnen ontplooien, iets goeds bij te dragen aan de samenleving en de waardering van anderen. Bij extrinsieke motivatie worden mensen gemotiveerd door een materiële – vooral geldelijke – beloning.

Grosso modo kunnen we stellen dat intrinsieke motivatie het betaalmiddel is van de vrijwilligerssector, en extrinsieke motivatie het betaalmiddel van de arbeidsmarkt. Intrinsieke motivatie leidt in het algemeen tot gelukkiger en meer creatieve vrijwilligers, werknemers, werkgevers, studenten en burgers dan extrinsieke motivatie. In de plannen van de basisbaan en vooral de parallelle arbeidsmarkt wordt een deel van het vrijwilligerswerk overgeheveld naar de reguliere arbeidsmarkt.

Op korte termijn is het voor deze vrijwilligers uiteraard plezierig dat zij voor hun inspanningen betaald kunnen krijgen, maar op langere termijn bestaat het gevaar dat daarmee de intrinsieke motivatie, die zo kenmerkend is voor vrijwilligerswerk en mantelzorg, wordt verdrongen door extrinsieke motivatie. Hierdoor kan de kwaliteit van de dienstverlening onder druk komen te staan en maakt de logica van de solidariteit plaats voor de logica van de transactie.

    Illustratie van wijzende hand met horloge
    Illustratie: Sjoerd van Leeuwen

    No-risk polissen

    Genoeg kanttekeningen om welwillend maar kritisch te staan tegenover de plannen van de parallelle arbeidsmarkt en de basisbaan. Maar wat dan? Ik zie twee ontwikkelingsrichtingen die, doordat ze in het verlangde liggen van het huidige kabinetsbeleid, wellicht niet als een GroenLinks-perspectief voelen, maar dat wel degelijk kunnen zijn. In de eerste plaats: om het probleem van doorstroming zoveel mogelijk op te lossen, zou een baan bij een reguliere werkgever (in de collectieve of de private sector) voor zoveel mogelijk mensen bereikbaar moeten worden. Via loonkostensubsidies, no-risk polissen, job coaches en detachering is in mijn ogen veel meer mogelijk dan wij nu realiseren.

    Met deze aanpak vliegen wij de problemen op de arbeidsmarkt op een andere manier aan: niet langer is de doorstroming van de additionele naar de reguliere arbeidsmarkt het probleem, maar de adequate beloning en begeleiding van mensen die voorheen werden uitgesloten van de reguliere arbeidsmarkt wordt de grootste uitdaging. Juist in die begeleiding en beloning kan en moet de overheid een centrale rol spelen.

    Daarmee kom ik op een tweede ontwikkelingsrichting: solidariteit. Om de problemen op de arbeidsmarkt op te lossen moet solidariteit verder gaan dan de financiële solidariteit die wij tot de basis van onze verzorgingsstaat hebben gemaakt. Solidariteit moet ook gaan over de bereidheid om producten en diensten af te nemen en te produceren die door mensen zijn gemaakt die niet altijd 100 procent productief zijn, soms persoonlijke problemen hebben of slechts voor een beperkt deel van de taken inzetbaar zijn. ‘Sociaal is normaal’, ook voor hippe online elektronicawinkels, exclusieve kledinglijnen of excellente universiteiten. Dat is een kwestie van lange adem, maar juist de initiatieven als de basisbaan en de parallelle arbeidsmarkt laten zien dat geest uit de fles is.

    Steeds meer werkgevers en ondernemers zijn bereid hun sociale gezicht te laten zien. De tijd dat wij klakkeloos accepteren dat onze werkgevers, onze producenten en onze dienstverleners een grote groep werknemers langs de kant laten staat, moet voorbij zijn. Met de creatie van additionele werkgelegenheid, hoe sympathiek bedoeld ook, krijgen werkgevers het signaal dat het acceptabel is om mensen uit te sluiten. Goedschiks of kwaadschiks – bijvoorbeeld via financiële prikkels, naming and shaming of een sociale bijsluiter - duidelijk maken dat de inclusieve arbeidsmarkt een taak en een verantwoordelijkheid is van werkgevers, is dé centrale opdracht voor de politiek.

     

      Literatuur

      • Fenger, M. (2016). Van wie is de verzorgingsstaat? Over het eigenaarschap van publieke instituties, Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.
      • Franzen, G. (2008). Motivatie: denken over drijfveren sinds Darwin, Den Haag: Boom.
      • Veld, R.J. in ‘t (1982). Verandering en bestuur. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen.  
      • Verweij, M. en Thomson, M. (2011). Clumsy solution for a complex world. London: Palgrave McMillan.