Hoe lang nog?

In 1968-69 studeerde ik internationale betrekkingen in Bologna. Als onderdeel van de studie werd een reis ondernomen naar Brussel om nader kennis te maken met de Europese instellingen. In debat met diverse toenmalige ambtenaren en politici van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) hield ik een kort betoog over de noodzakelijke democratisering van Europa en haar instellingen.

Alle betrokkenen waren het er toen over eens dat die democratisering nodig was en niet zo lang meer op zich zou laten wachten. Lang liet ik Europa voor wat het was; druk met werk en gezin was Europa geruime tijd alleen een mooi vakantiegebied.

Bij de komst van de Europese Grondwet in 2005 behoorde ik tot de 62% van de Nederlanders die bij het referendum over Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa  tegen heeft gestemd. Mijn belangrijkste argument (36 jaar na 1969) was: het democratisch gehalte van het verdrag is onvoldoende.

Verandering van het verdrag vereist nu instemming van alle verdragslanden. Dus ik weet niet of ik een democratisch Europa nog ga meemaken – maar dat is geen reden om brommend achter de geraniums te verdwijnen, want de noodzaak voor verdragsverandering groeit.

Geopolitieke ontwikkelingen – de opkomst van nieuwe industrielanden en met name China, de groeiende onrust aan de Europese oostflank – maken Europa als gemeenschappelijke toekomst dringender. De duurzaamheidsproblematiek – de klimaatverandering, het opraken van vitale grondstoffen, de verminderde biodiversiteit, de energieafhankelijkheid van Russisch gas – maakt Europa als gemeenschappelijk project noodzakelijker.

Het debatklimaat over en in Europa maakt het niet makkelijker: het wordt steeds vaker gevoerd in uitersten. Populistische nationalisten worden geplaatst (of plaatsen zich zelf) tegenover federalistische eurofielen. Dit maakt het uitzicht op het onveranderde doel van Europa: het spook van noodlottige verdeeldheid uitbannen en werken aan een gemeenschappelijke toekomst, niet helderder.

Kermiscomplex

De reden dat dit debat in steeds extremer termen gevoerd wordt heeft in mijn ogen te maken met wat ik noem het kermiscomplex. Op de kermis kun je vrij schieten op de roos. Mis je het doel dan is er niets verloren, maar ook niets gewonnen. Op de kermis kun je in de draaimolen rondjes draaien zonder gevolgen; na een tijdje stopt de molen voor een nieuw publiek. De kermis is altijd een tijdelijk en – voor veel media ook vrolijk – oponthoud van enige dagen om daarna weer verder te trekken naar een ander nieuwsbericht.

Het vrij schieten op Europese instituten en maatregelen is een tijdverdrijf dat met veel genoegen wordt beoefend door populisten en luie journalisten. Te vaak gaat het over populistische details en papagaaiïsme van rariteiten als de richtlijn over de grootte van een surprise-ei. Dat ziet er anders uit als je weet dat een kind kan stikken in zo een ei. Dan moet de afweging gemaakt worden of de eigen verantwoordelijkheid van de ouders voldoende is. Zo niet, dan zijn maatregelen om de vrije markt ietwat te ordenen noodzakelijk.

Het alternatief is immers een verzameling uiteenlopende wetten van afzonderlijke landen. Veel te vaak gaat het ook over de zogeheten logge bureaucratie. De suggestie wordt gewekt dat veel ambtenaren om maar bezig te zijn onnodige regelgeving afscheiden. Bij de Europese Commissie werken zo’n 32.000 mensen (cijfers 2010). De gemeente Amsterdam heeft er 15.000 in dienst (in 2012). Dus waar gaat het over?

Zeker er is ook terechte kritiek op Europa. Het heen en weer bewegen van het Europees Parlement tussen Brussel en Straatsburg is een kostbare kermisattractie die in stand gehouden wordt om de Fransen tevreden te stellen. (Afspraken over het uitrollen van het TGV-netwerk over Europa zouden het land beter helpen. Valt er hier niet iets uit te ruilen?)

Onderdeel van het kermiscomplex zijn ook de rituelen rond de Europese Raad; regeringsleiders die bij binnenkomst aangeven de belangen van hun land goed te beschermen en die na afloop steeds aangeven wat ze allemaal voor hun kiezers hebben binnengehaald. Dit leidt tot volstrekt verkeerde prikkels voor de formulering van politieke frames. Het zegt natuurlijk ook iets over de relaties tussen media en leden van de Raad.

In discussies over Europa zien we een merkwaardige coalitie van halve en hele intellectuelen en ‘eigen volk eerst’-politici die menen dat er geen draagvlak is voor een Europees project en we het zo dus maar moeten laten of moeten minderen. Het valt nauwelijks te verwonderen dat draagvlak problematisch is.

Echte debatten over Europa worden zelden gevoerd. Het merendeel van de debatten ging de laatste jaren vooral over de euro. Ruim baan werd gegeven aan de deskundologen die geanalyseerd hebben dat de wankele positie van de euro een gevolg is van potverteren van Zuid-Europa.

Dat er in Noord-Europa goed verdiend is aan de zuidelijke staten wordt niet vaak gemeld. We exporteerden in ruime mate onze producten en onze banken leenden met genoegen ruime fondsen. (De euro zou hierom omgevormd moeten worden met de uitgangspunten van de Bancor, een door John Maynard Keynes ontwikkelde internationale munt waarin zowel voor overschotten als voor tekorten op de lopende rekening boeterente betaald wordt.)

Ook de speculaties tegen die leningen via financieel exotische producten droegen bij aan de verslechterende financiële positie van de zuidelijke landen. Het niet aangaan van deze discussies hoort vaak bij de opvatting: eerst moeten we de rotzooi van de euro opruimen, pas daarna is er weer ruimte voor andere zaken.

De meest merkwaardige redenering op deze kermis is wel dat het overdragen van bevoegdheden aan een hogere macht dan de natiestaat niet aan de orde is. Voor de aanhangers van deze richting is de natiestaat de belangrijkste verworvenheid van de Grieks-Judaïsche en inclusieve beschavingsidealen.

Maar zijn zij zich wel bewust van het feit dat we sinds de komst van het neoliberalisme uitverkoop hebben gehouden van onze staatsbevoegdheden aan de ‘hogere’ macht van de markt? Zijn deze aanhangers zich ook bewust dat door het neoliberalisme ruim baan te geven de welvaartsverdeling in alle landen steeds schever wordt en dat het begrip inclusiviteit (het idee dat alle burgers mee zouden profiteren van welvaarttoename) al lang niet meer de lading dekt?

Dit is kennelijk een kermisattractie die niet te opvallend in het zicht moet staan. Vertegenwoordigers van de media – tenslotte – maken vooral ruimte in hun kolommen en zendtijd vrij voor groepen die kritiek leveren op Europa en niet voor hen die echt verder willen met Europa. Dat draagt immers niet bij aan hogere kijkcijfers. In een artikel in de Volkskrant (31 maart 2014) somt Natalie Righton onderzoeken op over de bijdragen van EU voor de Nederlandse economie. Een derde van de tekst gaat over als eurosceptisch geduide, maar volstrekt niet serieus te nemen PVV-onderzoeken.

Een alternatief met voorwaarden

Willen we een eind maken aan dit kermiscomplex dan moeten we uit de draaimolen en de schiettent stappen en een serieus alternatief ontwikkelen. Dit alternatief zou moeten voldoen aan een viertal voorwaarden.

Uitgaan van een samenhangend ‘groot’ verhaal

Na elke verkiezing komt er wel weer een artikel, een interview, of zo maar een mening in het café of op een verjaardag voorbij dat we een verhaal missen over de richting waarin de maatschappij zich moet ontwikkelen. Want, door het ontbreken van een dergelijk verhaal raken kiezers stuurloos. Partijen op de flanken hebben wel een (weliswaar eenvoudig) verhaal, zij winnen dus.

Het grote verhaal achter Europa en de Europese eenwording was decennia lang de wens om nooit meer die verdeeldheid terug te krijgen die leidt tot grote conflicten of zelfs oorlogen. De Balkanoorlogen en hernieuwde spanningen aan de oostflank van Europa maken de conflictdreiging weer actueel. Voeg daaraan toe de onvoorspelbare dynamiek die klimaatverandering met zich brengt en de angstgevoelens die energieschaarste oproept en we zien ook elementen voor een nieuw groot verhaal.

De Belgische socioloog Mark Elchardus zegt: “Een goed verhaal heeft drie ingrediënten. Het raakt, ten eerste, de zorgen, verzuchtingen en belangen van de mensen. Het geeft, ten tweede, aan waarom het realiseren van die belangen en verzuchtingen een stap is in de richting van een goede en rechtvaardige samenleving voor iedereen. Het verduidelijkt, ten derde, hoe die stap concreet kan/zal worden gezet” (uit de Den Uyl-lezing 2011). Dat die stappen concreet moeten zijn en ook voor de kortere termijn is belangrijk.

De weg zal niet makkelijk zijn, als het uitzicht maar perspectief biedt. Of, in de woorden van Tony Judt: “… it must be sufficiently better to make up for the evils of the transition” (Ill fares the land, 2010). Om dit verhaal ook solidair te laten zijn is de ontwikkeling van een Europees basisinkomen of aardedividend (om aan te geven dat we niet moeten interen op de aarde, maar slechts gebruik willen maken van de opbrengsten van de aarde) een belangrijke stap in de onzekerheidsreductie tijdens de transitie naar een ander Europa.

Perspectief bieden op een duurzame en solidaire samenleving 

Of het nieuwe rapport van het IPCC (31 maart 2014) zal leiden tot noodzakelijke veranderingen zal pas in de loop van de komende maanden / jaren blijken. Iedereen voelt als het over het klimaat gaat inmiddels wel nattigheid.

Los van alle mondiale maatregelen die op dit terrein noodzakelijk zijn kan Europa zelf vaststellen dat het de ambitie heeft een van de beste regio’s te zijn om in te wonen en daar horen maatregelen bij die voldoende garanties scheppen om duurzaam te zijn – duurzaam in de Brundtlandtse definitie: “development which meets the needs of current generations without compromising the ability of future generations to meet their own needs”. Het idee dat elk Europees land afzonderlijk tot een ontwikkeling zou kunnen komen die voldoende maatregelen behelst voor een duurzaam Europa is moeilijk voorstelbaar.

Europa een eigen plaats bieden in de wereld 

Met een Europese aanpak op het gebied van een duurzame toekomst kan Europa overeind blijven in de internationale ordening tussen China en de Verenigde Staten. Met een ontwikkeling – voorzien van een stevig mandaat – op deze terreinen kan Europa over haar schaduw heen springen – met de woorden van Jonathan Holslag – die  “…het zogenaamde nationale belang al snel tot de gijzelaar (maakt) van het kortzichtige belang van de politieke klasse”.

Europa als internationaal rolmodel is geen nieuwe voorstellingswijze. Op het terrein van duurzaamheid zou het niet alleen belangrijk kunnen bijdragen aan nieuwe en creatieve voorstellen om mondiaal tot wezenlijke stappen voorwaarts te komen. Het kan met duurzame technologieën ook een belangrijke exportsector ontwikkelen. Het visiedocument Europa 2020 blijft een lege huls als het niet de kern van de strategie legt op duurzaamheid in plaats van op groei.

Europa democratiseren

Ik ben van mening dat we nooit meer een verdeeld Europa moeten willen. Robert Menasse stelt: “De ware uitdaging [is] het democratiebegrip nieuw te interpreteren en zijn nationale uitingen op de vuilstortplaats van de geschiedenis te dumpen”. De tweede grote uitdaging, die de eerste versterkt (en omgekeerd), blijkt uit een uitspraak van Holslag: “Om te beginnen zou Europa de ambitie moeten hebben om een van de beste regio’s te blijven om te wonen”.

Beperken van het Europese debat tot de toekomst van de euro, de komende verkiezingen van het Europees Parlement en het toevoegen van andere kerstballen aan de EU-kerstboom levert geen levensvatbaar, noch een toekomstbestendig, noch een ecologisch Europa op. Het blijft dan voortmodderen totdat we over twee jaar opnieuw moeten bezuinigen, banken moeten redden en andere verplichte figuren moeten schaatsen. 

De optie om de euro op te delen in “… een systeem van meerdere munten: internationale (uno, euro), nationale en regionale valuta” (Arjo Klamer bij een inleiding voor het Sustainable Finance Lab in 2013) is een sprong in een kookpot met een volstrekt onvoorspelbare gevolgen.

De reeds aanwezige sentimenten rond ‘eigen volk eerst’, culturele vooroordelen, bedrijfsbelangen, belangen van financiële instellingen, particularistische eigenbelangen en andere onderbuikgevoelens kunnen gemakkelijk de overhand krijgen. In combinatie met een voortdurende economische en financiële crisis en blijvend hoge werkloosheid is dat een erg explosief mengsel; niet goed voor mensen, niet goed voor de natuur.

De Europese agenda

Stabiliteit van de euro vraagt om extra veiligheidsmaatregelen, maar vooral als onderdeel van een versterking van de democratie en de ontwikkeling naar een duurzame economie. De versterking van de democratie komt in de eerste plaats van een versterking van de identificatie met het parlement. Het gevoel moet bestaan dat het parlement iets kan doen aan onze zorgen. Een regionale ordening van Europa met van daaruit gekozen leden van het Europees Parlement is een eerste begin.

De kern van het nieuwe Europese project is in mijn ogen een Europa van de regio’s, met een circulaire economie als basis en met subsidiariteit als leidend beginsel in de dagelijkse praktijk. In navolging van Robert Menasse zijn de grote lijnen: “… regio’s kiezen hun afgevaardigden in het Europees Parlement (EP); het EP kiest de commissarissen en de voorzitter van de Commissie. De Commissie ontwikkelt wetsvoorstellen en richtlijnen waarover het EP moet stemmen”.

De urgentie om rond de EU een echt debat te gaan voeren is groot. Als de EU faalt is een terugweg naar provincialisme, nieuwe autarkie, onvoldoende duurzaamheid, vergroting van culturele en maatschappelijke tegenstellingen en uiteindelijk de toename van animositeit in Europa niet ondenkbaar. U las hierboven mijn bijdrage voor dit debat.

Dit artikel is een bewerking van 'Europa democratisch, duurzaam en solidair' op de website van de Vereniging Democratisch Europa