Laatst hoorde ik een professor economie beweren dat GroenLinks vol zit met afgestudeerden in de sociale wetenschappen die geen verstand hebben van exacte vakken als economie en daarom gevoelig zouden zijn voor de argumenten van slimme neo-liberale economen. Niet veel later riep een voormalige partijvoorzitter GroenLinks op een gezond anti-kapitalisme te koesteren.

Daarom heb ik als politicoloog maar eens 23 Things They Don't Tell You About Capitalism gelezen. In dit boek slaat de Koreaanse Cambridge-econoom Ha-Joon Chang de bodem weg onder drieëntwintig veel gehoorde one-liners van neo-liberale economen.

There is no such thing as a free market

We weten allemaal dat sinds de val van de Muur er geen alternatief is voor de vrije markt: de onzichtbare hand, vraag en aanbod bepalen alles. De belangrijkste mythe waarmee Chang afrekent, is dat er zo iets is als een vrije markt. De huidige economie wordt grotendeels gepland: de overheid neemt nog een vrije grote rol in het, zeker in economische sectoren die belangrijk zijn voor de structuur van de economie (zoals infrastructuur en energie).

Bedrijven zijn zo groot geworden dat een groot deel van de economische beslissingen niet genomen worden in een vrije markt maar door planning in bedrijven. Daarnaast reguleert de overheid van alles, het meest prominent de arbeidsmarkt. Dan gaat het niet alleen maar over het verbod op kinderarbeid of ontslagrecht, maar ook over de controle op immigratie en emigratie. Hierdoor is er niet sprake van een vrije wereldwijde arbeidsmarkt, maar van protectionistische nationale arbeidsmarkten. Daarom gaan de wetten van de vrije markt ('alles wat je verdient, is je eigen verdienste') niet perfect op, zeker niet voor lonen.

Vrije markt is ook niet het antwoord op alle problemen. Chang benadrukt dat een sterke verzorgingsstaat mensen kan stimuleren om het beste uit zich zelf te halen: omdat ze kunnen terugvallen op vangnet durven ze meer risico te nemen. In de negentiende eeuw werd de aansprakelijkheid van ondernemers en investeerders beperkt, alleen toen kon het kapitalisme echt een grote sprong nemen: ondernemers hoefden niet meer het gevang in, als hun bedrijf bankroet ging. Alleen binnen zo'n regime van overheidswetgeving kon echt durfkapitalisme ontstaan.

Huidige neo-liberale economen hebben niet alleen een weinig realistisch beeld van de economie, maar dat heeft onze economie ook opgebroken: de neo-liberale economen zagen de bankencrisis van 2007 niet aankomen of de Europese begrotingscrisis. Sterker nog: de financiële crisis is grotendeels het gevolg van de liberalisering van de bankensector die is aangemoedigd door neo-liberale economen. Waarom staan we toe om financiële ondernemingen producten verkopen waarvan ze de werking niet begrijpen, maar moeten nieuwe medicijnen wel uitgebreid getest worden?

Oud-linkse afwijking

Chang rekent af met heel wat dogma's, mythes en vooroordelen van neo-liberale economen en levert heel wat redelijke adviezen voor de wederopbouw van de wereldeconomie. De belangrijkste uitgangspunten daarbij zijn dat we niet uitgaan van ongelimiteerde menselijke rationaliteit of dat we mensen niet alleen maar aanspreken op hun materiële egoïsme. Laten we uitgaan van mensen zoals ze zijn (beperkt in hun rationaliteit en gevoel voor meer dan alleen geld) en van de wetten zoals ze kunnen zijn.

Chang heeft wel een wat oud-linkse socialistische afwijking: hij legt een grote nadruk op het belang van de industriële sectoren. Chang benadrukt dat het internet, onderwijs en de dienstensector minder belangrijk zijn voor de economie dan of de uitvinding van de wasmachine of de industrie. Hoe we het ook wenden of keren, er moeten dingen gemaakt worden door mensen. Een diensteneconomie heeft dat alleen geëxporteerd naar een ander land. Een interessant perspectief, maar is dit ook toekomstig bestendig? Chang mist een groen perspectief. Met het dogma van economische groei rekent hij niet af. Juist een groen verhaal en een nadruk op het belang van maakindustrie kunnen hand in hand gaan: de toekomst van de Nederlandse economie is niet alleen maar afhankelijk van hoger opgeleide kenniswerkers maar juist van mensen die windmolens in elkaar kunnen zetten of zonnepanelen kunnen installeren.

De manier waarop Chang zijn stellingen illustreert is erg anecdotisch: om te laten zien dat overheden ook succesvolle bedrijven en sectoren kunnen kiezen, geeft Chang voorbeelden van succesvolle keuzes door de overheden. Daar zitten goede voorbeelden van beslissingen die overheden hebben genomen, maar economie is net als andere sociale wetenschappen geen exacte wetenschap. Het gaat uiteindelijk om statistische relaties. Eén zwaluw maakt nog geen zomer. Een succesvolle keuze van een overheid bevestigt nog niet het eind van vijfentwintig jaar neo-liberale economische theorie.