Een groot deel van de reclame die dagelijks over ons wordt uitgegoten, prijst aan wat we wel en niet moeten eten en drinken, wat gezond is en wat niet. Als we er de tijd voor zouden hebben, kunnen we de hele dag naar kookprogramma’s kijken. Niet ‘heel Holland bakt’, maar: heel Nederland kijkt ernaar.
Die overweldigende aandacht voor voedsel is relatief nieuw, trouwens net als veel van het voedsel dat we vandaag de dag consumeren, en de recepten afkomstig uit alle windstreken om het te bereiden. Toch heeft de mens natuurlijk altijd aandacht gehad voor voedsel. Daarbij ging het niet alleen om de fysiek gezonde, maar ook – en dat is enigszins in de vergetelheid geraakt – om de moreel gezonde omgang met voedsel.
Om de herinnering even op te frissen: van oudsher worden mensen niet alleen aangespoord om goed – dat wil zeggen: deugdzaam – te leven, maar ook worden bepaalde houdingen uitdrukkelijk afgeraden. Onder het kopje van de ‘ondeugden’ worden eigenschappen genoemd die mensen maar beter moeten vermijden. Daaronder valt, naast hoogmoed, afgunst, woede, luiheid, hebzucht, en wellust, ook vraatzucht. Tegenwoordig is het spreken over ‘ondeugden’ niet gangbaar meer.
Toch treffen we ze niet alleen aan in bijvoorbeeld het schilderij ‘De zeven hoofdzonden’ van Jeroen Bosch. Ook in de hedendaagse film Se7en komen we ze tegen. Die film draait om het opsporen van een seriemoordenaar die zijn slachtoffers uitzoekt op grond van de zeven centrale ondeugden. Nu is het voor ons niet moeilijk om hebzucht als een ondeugd te herkennen. Hoe zou men de graaicultuur in het bankwezen anders moeten typeren, ook al beweerden sommigen: greed is good? Maar het is raadselachtiger waarom de klassieke auteurs (en niet alleen de christelijke) vraatzucht tot de centrale ondeugden rekenen.
Uiteraard, ook vandaag wordt met een licht verwijtende blik gekeken naar mensen met een stevig overgewicht; tegelijk weten we dat zwaarlijvigheid in belangrijke mate genetisch bepaald is. Het uitgangspunt van ‘ons, verlichte liberale mensen’ is dat wij baas zijn over eigen buik, ook al leidt dat bij sommigen misschien tot ‘een pondje teveel’.
Zou de veroordeling van een te stevige of een te verfijnde maaltijd met te veel glazen dure wijn dus enkel te maken hebben met een soort puritanisme of calvinisme dat wij gelukkig allang achter ons gelaten hebben? Op het eerste gezicht lijkt het daar wel op. Een van de redenen waarom vraatzucht in een kwaad daglicht stond, is dat wie te veel aandacht heeft voor zijn buik, te weinig oog houdt voor God. Dat zegt tenminste de apostel Paulus. Een andere achterhaalde reden voor de veroordeling van vraatzucht is dat wie te veel eet en drinkt, gemakkelijk wordt verleid tot de ondeugd van de ‘wellust’.
Toch zou het prematuur zijn om ‘vraatzucht’ van onze morele menukaart af te serveren. Een derde reden waarom ‘vraatzucht’ tot de ondeugden wordt gerekend, is de volgende: wie overmatig gericht is op zijn eigen eten en drinken, verliest anderen en hun recht op eten en drinken uit het oog. ‘Vraatzucht’ staat dus op gespannen voet met het gebod om het brood te breken en de wijn te laten rondgaan. De menselijke omgang met voedsel is een sociaal gebeuren, waarbij het niet zo moet zijn dat sommigen zwelgen in overvloed en anderen gebukt gaan onder gebrek. Zo was het ook bij ons thuis: eten doe je samen aan tafel en de borden worden gelijkelijk opgeschept.