“Neem Amsterdam. Vroeger was dat een handelsstad, met cacao, koffie, staal en hout. Nu zijn de mensen zelf de handelswaar geworden: in de pakhuizen wonen mensen die hun huizen weer aan toeristen verhuren; in de oude fabrieken zitten cafés en restaurants; de havens worden festivalterreinen. Goed, we hebben nog wel de grootste benzinehaven; Amsterdam als haven drijft geheel op olie, kolen en benzine, maar dat zijn allemaal erg vervuilende grondstoffen die weinig toekomstperspectief hebben.”
Op welke manier worden deze veranderingen zichtbaar in de stad?
“In de eerste plaats wordt het simpelweg drukker: de toenemende horeca, de toeristen op hun huurfietsen, enzovoort. Maar het zit dieper: het leven in de stad als een strijd tussen conflicterende belangen waarin je je moet engageren, staat onder druk. In de twintigste eeuw richtten anarchistische woongroepen woningbouwverenigingen op in Amsterdam-Noord om arbeiders van een goede woning te verzekeren. Dat was een strijd die je voerde als lid van een collectief. Het kostte moeite. Nu gaat de stad steeds meer over gemak en ontspanning, over het consumeren van een menu dat door iemand anders is samengesteld.
"We kijken hier uit over het IJ. Aan de overkant wordt een enorm groot en beeldbepalend gebouw neergezet, het zogenaamde poortgebouw, ontworpen in 2009. Alles eromheen moest voor dit megaproject wijken. In een oude arbeidersbuurt wordt hier gebouwd voor de superrijken. In het zwevende deel tussen de twee torens komt het duurste appartement van Amsterdam. Het werd voor vijftien miljoen euro gekocht door een Chinese Amsterdammer – dat riep veel verontwaardiging op.
"Maar de eigenaar heeft het nu al weer doorverkocht, terwijl het nog niet eens af is. Het gaat dus niet meer om wonen, het gaat niet meer om de opbouw van een buurt waar mensen met elkaar samenleven; het gaat puur om gegoochel met zoveel mogelijk geld. Precies daarvoor is dit gebouw ontworpen: geld verdienen.”
Wat heeft de stad aan zo’n gebouw?
“De gemeente strijkt belasting op en krijgt geld uit de gronduitgifte, maar verder hebben de stad en de buurt waarin het staat er niets aan. Daarom is het ook zo’n sterk symbool: alle mensen moeten er naar kijken, maar ze hebben er alleen maar last van omdat het gebied voor hen ontoegankelijk is geworden.
“De schaal waarop dit gebeurt is te groot voor Amsterdamse en Nederlandse investeerders, dus zie je allemaal buitenlandse partijen de stad binnenkomen. Daarmee verandert het concept van de stad wezenlijk. Er wordt geen geld meer verdiend in de stad, maar aan de stad. De handel met zo’n appartement laat dat zien: de stad zelf is een verdienmodel geworden. Ze is geen plek meer waar bedrijven zich vestigen, ze is zelf een bedrijf geworden.”
Je hebt dat hier op de NDSM-werf ook zien gebeuren. Hoe ging dat?
“In 1985 viel het doek voor de scheepswerf. Er volgden massaontslagen en alle havenarbeiders stonden op straat. Toen veranderde de werf van de trots in de schaamte van Amsterdam Noord. Alles bleef lange tijd liggen zoals het was achtergelaten. In 1993 kraakte een goede vriend van mij, een kunstenaar, de scheepshelling waarin ik nu nog altijd werk, en nam het in gebruik als atelier. Na een tijdje sloot hij een contract met de beheerder en begon huur te betalen.
"Ik raakte wat later betrokken; met een groep kunstenaars probeerden we het terrein weer aantrekkelijk te maken. In 2000 begon de gemeente zich voor het gebied te interesseren; er werd een prijsvraag uitgeloofd voor gebiedsontwikkeling. Daarna kwamen de beleidsplannen en de miljoenen. Daar ging het al mis: kunst werd instrumenteel, de wegbereider voor iets anders, namelijk het verdienen van geld. Dat is de achterliggende gedachte van de broedplaatsen voor kunstenaars.
“De gemeente heeft er belang bij dat de grondprijs zo hoog mogelijk is, want dan krijgt ze meer geld binnen. Dat is een verdienmodel dat vaak tegen het belang van een buurt indruist. Twee jaar geleden moesten alle kunstenaars hier vertrekken, alles werd gerenoveerd en de plekken werden opnieuw verhuurd voor een veel hoger bedrag. Er kwamen grote bedrijven, gerund door buitenlandse firma’s, waarachter weer buitenlandse vastgoedbeleggers zitten. En dat zijn geen leuke buren, want die kan je niet bellen om de slingers helpen ophangen als je een buurtfeestje organiseert, want ze zitten op de Bahama’s.”
Dit alles roept de vraag op: van wie is de stad? En wie heeft de macht om deze vraag te beantwoorden?
“Ook in Amsterdam is wel duidelijk dat money de planner is. Al die kaas- en ijswinkels in de binnenstad zijn er niet omdat wij zo van kaas en ijs houden; daar zitten grote financiële structuren achter die de stad in een pretpark voor tijdelijke bezoekers veranderen.
"En dat zijn geen lastige bezoekers, maar consumenten die bevredigd willen worden met seks of wiet of kaas of Nutella en ijs, en zodra dat gelukt is gaan ze weer naar huis. Maar dat is wel een hele cynische opvatting van wat een mens nodig heeft in zijn leven. (lacht) De stadsbewoners hebben er in elk geval weinig aan.”
Waar is de politiek in dit verhaal?
“Ja, dat is moeilijk. De PvdA heeft in Amsterdam dit hele proces richting de stad als bedrijf mede mogelijk gemaakt, terwijl je liever zou willen dat de politiek de overname van de stad door multinationale bedrijven bevraagt en bevecht. Groene partijen kunnen daarbij veel betekenen, want energie en voedsel zijn de grote onderwerpen voor de komende jaren. Maar ze moeten zich dan wel richten op de grote financiële structuren in plaats van op leuke groene projecten als citygardening en klimaatneutrale cafés."