Met de afbouw van de verzorgingsstaat in de jaren negentig werden alle sociale arrangementen onder de loep genomen. In die tijd was de verhouding tussen burger en staat onderhevig aan publiek debat en aan pogingen tot herdefinitie. Centraal daarbij stond het concept burgerschap. In de jaren zeventig werd de term burgerschap gebruikt bij de instroom van vluchtelingen die stateloos werden en arbeidsmigranten die het staatsburgerschap konden krijgen.

In de jaren negentig werd met de komst van het neoliberalisme binnen de politiek nieuwe invulling gegeven aan het begrip burgerschap. De bedoeling was de mate waarin sociale groepen gebruik maakten van sociale voorzieningen te verminderen; denk aan ouderenzorg, de eigen bijdrage bij verzekeringen en de vluchtelingeninstroom. De eigen bijdrage werd verhoogd en de staat vroeg burgers om zo zelfvoorzienend mogelijk te zijn.

De afbouw van de verzorgingsstaat gaat gepaard met een scala aan veranderingen. De verhoudingen van domeinen zoals publiek versus privaat en politiek versus persoonlijk, cultuur versus individu of wisselende posities die dwars door het publieke en het privédomein heenlopen, zijn in de moderne samenlevingen vervaagd.

Dit zien wij volgens Hans Schnitzler nu sterk bij sociale media die het onderscheid ondermijnen tussen de privésfeer en het publieke domein. Het persoonlijke verwordt tot publiek bezit en publieke zaken worden steeds meer in het privaat-persoonlijke domein getrokken. Dat is wat wij zelf ook met sociale media doen.

Deze vervaging van traditionele grenzen tussen domeinen is kenmerkend voor de overgang van de traditionele naar nieuwe vormen van burgerschap. De veranderlijke nieuwe burgerschapsvormen gaan samen met vervagende grenzen, bijvoorbeeld tussen verschillende bevolkingsgroepen. Door de verbeeldingskracht van burgers vervagen niet alleen de grenzen tussen verschillende etnische groepen maar ook tussen andere groepen binnen de samenleving, zoals economische en sociale groeperingen.

Deze verbeeldingskracht wordt door de pluriformiteit steeds meer divers van aard en neemt daardoor wisselende culturele referentiekaders aan. Denk aan de drie basisrituelen van elke cultuur bij geboorte, huwelijk en dood, waar mensen telkens nieuwe invulling aan geven. Geen feest is nog puur christelijk of puur hindoestaans.

Hoofddoek bij Albert Heijn

Binnen het burgerschapsdebat blijven twee dominante discussies hoorbaar: de ene beschrijft burgerschap vanuit een maatschappijvisie met een republikeinse ideologie, zoals bij D66 en VVD waar het individu centraal staat, en de ander is de communitaristische ideologie waarbij de gemeenschap centraal staat. De PvdA vindt daarbij de onderliggende solidariteit en rechtvaardigheid belangrijk en het CDA het plichtbesef voor de gemeenschap.

Binnen GroenLinks zijn overigens beide stromingen aanwezig. Beide stromingen worden uitgedaagd door de toenemende, culturele pluriformiteit, waardoor het definiëren van de gemeenschap ingewikkelder is geworden. Tot voor kort kon men nog het onderscheid herkennen tussen de republikeinse benadering vanuit de VVD die in het minderhedendebat assimilatie centraal stelt, waarin de dominante meerderheidscultuur als maatgevend werd gedefinieerd, en de communitaristische PvdA waarin multiculturaliteit centraal stond. Tegenwoordig domineert bij alle politieke partijen een sterk cultureel assimilatiebeleid.

Door de toename van culturele pluriformiteit zijn overstijgende sociale en culturele normen vervaagd. Dit is terug te zien in de mislukte poging van de commissie voor het ontwikkelen van de culturele, nationale Nederlandse canon in 2006. De bedoeling was dat Nederlanders aan de hand van een canon beter zouden weten waar ze hun culturele continuïteit en historische inspiratie kunnen vinden.

Een van de belangrijke vragen voor de commissie was: wat is de kern van onze gemeenschap? Wat zijn onze manieren? Aan welke omgangsvormen en gedragingen zijn wij gehecht? Wie zijn ‘wij’ eigenlijk? Het antwoord op dit soort zorgelijke vragen werd gezocht in het definiëren van een vaste kern van het cultureel erfgoed. De gedachte van de commissie was dat een historische canon houvast biedt in een tijd van globalisering, schaalvergroting en de dreiging van fundamentalisme. Ook nieuwkomers en inburgeraars begrijpen dan waar het in Nederland om draait.

“ In discussies over ‘teloorgegane’ kaders krijgt een canon al gauw een cultuurpessimistische teneur ”

De vraag is, hebben Nederlanders wel een nationale culturele canon nodig? Voor wie is die precies bedoeld? En wie stelt de inhoud daarvan vast? Is het in een tijdperk van globalisering wel verstandig vast te houden aan een nationale historische canon? In discussies over ‘teloorgegane’ kaders krijgt een canon al gauw een cultuurpessimistische teneur.

Een culturele nationale canon is ook fictief van aard omdat het culturele referentiekader van de meeste Nederlanders uit diverse delen van de wereld afkomstig is. Denk aan Stravinsky, Bach, Shakespeare, Eliot, Beatles, Hemingway, Tolstoy, Pamuk, García Màrquez, Picasso, Monet, Shamlu enzovoort. Onze culturele habitus heeft een internationale oriëntatie en de top van de canon zal nooit beperkt blijven tot nationale grenzen.

Toch zijn niet alle pogingen om tot gemeenschappelijke waarden of tot culturele coherentie te komen verkrampt of defensief. Huidige culturele canons zijn niet eenvoudig samen te stellen, maar zij kunnen een onderzoekende en reflectieve houding aannemen, een reflectie zijn op het verleden met het oog op de toekomst, en culturele en politieke waarden verkennen. Daarnaast kan een canon als didactisch instrument verdiensten hebben. Op die manier voorkomen we dat we in een nationalistisch vertoog terecht komen. Maar het vástleggen van canons is net zo nutteloos als het vastleggen van een nationale, culturele identiteit.

Dat geldt ook voor cultureel eigenaarschap waarin het hebben van de eigen cultuur als basisrecht wordt gezien. Voor de jaren negentig en tweeduizend was het onmogelijk te denken dat een islamitische caissière met een hoofddoek bij Albert Heijn werkzaam kon zijn, bij gemeentelijke instellingen of als arts in een ziekenhuis. Gelukkig zijn deze tijden voorbij. Wij komen in de openbaarheid diverse bevolkingsgroepen met diverse uiterlijke kenmerken op verschillende niveaus tegen. Het kan nog beter, maar pluriformiteit in het publieke domein is niet meer weg te denken.

Citoyen

Tot in de jaren negentig werd over twee basishoudingen van burgers in verband met concept burgerschap gesproken. De ene burger komt voor zijn eigenbelang op en diens belangrijke activiteit is calculeren.

De andere burger is citoyen die zich inzet voor het algemeen sociaal en politiek belang. Deze twee burgers wisten hun verschillen overbruggen door een poldermodel, waardoor de sociale rust werd bewaard. Maar uit de huidige situatie blijkt dat de calculerende burger niet meer met de sociaal betrokken burger wil samenwerken.

Dit is terug te vinden bij diverse rechtse groeperingen die bijvoorbeeld internationale vluchtelingenverdragen willen opzeggen of artikel 1 van de Grondwet ter discussie stellen. Daarmee wordt burgerschap steeds meer de arena van politieke spanningen en machtsstrijd. Vervolgens wordt op deze manier in Nederland steeds meer afscheid genomen van conflictmijdende politieke verhoudingen, waardoor burgerschap niet meer gezien kan worden als het domein van politieke pacificatie.

Burgerschap als begrip heeft een traditie die terug gaat tot de Griekse oudheid. De Grieken waren van mening dat iedere burger actief moest zijn in de politiek van zijn eigen stad. Traditioneel werd burgerschap opgevat als een geheel van rechten en plichten. In deze benadering werd de goede burger gelijk gesteld aan een soldaat die bereid is voor zijn gemeenschap te vechten. ‘Actief burgerschap’ werd gezien als een onvoorwaardelijke politieke inzet voor de polis, de stad, maar het moest nog breder worden gezien: als geheel van deugden, zoals bij de Romeinse humanisten.

Burgerschap ontwikkelde zich verder in de stadstaten uit de renaissance en de Amerikaanse en Franse revoluties uit de achttiende eeuw. In de achttiende eeuw kwam in Frankrijk een beweging op gang om het despotisch regime omver te werpen. Met de Amerikaanse Revolutie van 1776 als voorbeeld nam de Franse burgerij het heft in eigen hand. Het belangrijkste document uit die tijd was de Verklaring van de rechten van de Mens en de Burger (1789); de vrijheidsverklaring van de burgerij.

De andere kant van deze vrijheid was de plicht van de citoyen (burger) te gehoorzamen aan de republiek die de burgerrechten mogelijk maakte. Dit is de kern van het moderne burgerschap; het actief onderhouden van burgerrechten door het naleven van strikte politieke plichten. In de Franse traditie werd dit een ‘democratie plus’ genoemd: een democratische staatsvorm die haar burgers meer bood dan alleen vrijheden en rechten, namelijk een publieke ruimte waarin alle mensen door hun gedeelde, deels ideële, burgerschap gelijk waren.

Vervolgens werd burgerschap kort na de Tweede Wereldoorlog geformuleerd door Marshall (1950). Tot eind jaren tachtig van de vorige eeuw voerde zijn visie de boventoon in het wetenschappelijke debat over dit thema. Marshalls definitie van burgerschap bestaat uit drie voorwaarden: de eerste houdt in dat er sprake is van gelijke wetgeving voor iedereen en de plicht van burgers om zich aan deze wet te houden.

De tweede gaat over politiek burgerschap, en gaat uit van politieke gelijkheid en de morele verplichting van de burger om zich met de inrichting van de samenleving te bemoeien. De derde voorwaarde gaat over sociaal burgerschap: economische rechten, arbeidsmarkt en recht op onderwijs. Dit sociaal burgerschap was bedoeld om de wederopbouw van Europese samenlevingen te ondersteunen.

“ Er ontstond een gefragmenteerde burgerschapsbenadering waarin elke groep op zijn eigen manier burgerschap leek te claimen ”

Met de komst van de vrouwenbeweging in de jaren zestig en zeventig en de opkomst van migratie in de jaren zeventig en tachtig kwam er meer differentiatie in de benadering van burgerschap. Marshalls benadering schoot te kort ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen, zoals de strijd om vrouwenrechten, homorechten en migrantenrechten. In de jaren negentig ontstond een gefragmenteerde burgerschapsbenadering waarin elke groep op zijn eigen manier burgerschap leek te claimen.

Voorbeelden hiervan zijn etnisch burgerschap, vrouwenburgerschap, religieus burgerschap, homoburgerschap, mondiaal burgerschap, nationaal burgerschap enzovoort. Deze vormen van burgerschapsvorming stonden in het teken van het einde van de grote ideologische verhalen.

Sociaal en cultureel burgerschap

Maar deze fragmentarische benadering heeft niet meer dan een decennium geduurd. In het midden van de jaren 2000 werd alweer over twee soorten burgerschap gesproken: cultureel burgerschap en sociaal burgerschap. In de Engelse literatuur komt men dit onderscheid tegen bij Bryan S. Turner, Nick Stevenson, Stuart Hall en Gerard Delanty; zij gaven aan dat er een significant verschil te vinden is in de benadering van sociaal en cultureel burgerschap.

In Nederland werd door Judith Vega en Pieter Boele van Hensbroek en in mindere mate door Sandra Trienekens een serieuze poging gewaagd om de belevenis van de burger vanuit een eigen cultureel referentiekader te bestuderen en het mogelijk te analyseren als een identiteit.

Sociaal burgerschap werd door Evelien Tonkens met haar theorie Actief Burgerschap vanuit de pedagogiek en de sociologische invalshoek ontwikkeld. Daarbij ging het om burgerschap dat geleerd en ondersteund moest worden door maatschappelijke instituties. Jan Willem Duyvendak waarschuwde in zijn benadering voor de gevaren van cultureel burgerschap dat eenzijdig gedefinieerd kan worden. Voorbeelden daarvan zijn volgens hem dat Nederlanderschap primair met het oog op autochtonen wordt gedefinieerd en dat daarmee burgerschap selectief wordt.

Maar het concept cultureel burgerschap gaat voorbij aan de nationalistische invulling, zoals die door populistische rechtse politiek geïntroduceerd is. Duyvendak ziet cultuur als emotie en wil deze niet meenemen in de betekenis van domein van burgerschap. Deze platonische benadering plaatst intelligentie en rationaliteit ver boven cultuur en emotie. In de platonische visie bestaat de samenleving uit drie onderdelen: hoofd, domein van de intelligentie en dus vormt het politieke bestuur, organen vormen de maatschappelijke instituties waarin professionals werkzaam zijn, en de onderbuik hoort bij cultuur, kunst, emoties en erotiek.

Deze laatste mag volgens Plato niet meedoen aan politieke bestuur omdat het niet transparant van aard is. Cultuur valt dan in de categorie van onderbuikgevoelens die niet transparant van aard zijn. Maar in de sociale burgerschapsbenadering ontbreekt het inzicht om te kunnen begrijpen hoe cultuur op een onzichtbare wijze kracht uitoefent op zowel het individu als op groepen en hoe dit het gedrag van mensen reguleert.

In de jaren 2000 kwam er meer aandacht voor cultuur als een zelfstandig fenomeen in relatie tot het concept burgerschap. Hall vond, in tegenstelling tot de sociaaleconomische benadering, dat cultuur op een autonome wijze bestaat en beschikt over een eigen dynamiek. Cultuur kan niet alleen door economische verhoudingen worden bepaald.

Cultuur wordt door Hall als een actief fenomeen neergezet dat meer en meer het strijdtoneel kan worden voor bepaalde sociaal-culturele machtsverhoudingen. Hij voorspelde polarisatie en een culturalisatiedebat waarbij het voornamelijk over de mate van het gebruik van sociale voorzieningen door minderheden zal gaan. Quod erat demonstrandum.

De nieuwe ontwikkelingen in de burgerschapsdiscussie die zich vanaf het eind van de twintigste eeuw voordeden, hebben geleid tot een relatief nieuwe benadering van burgerschap. Trienekens beschrijft burgerschap als uitkomst van alledaagse processen. Verbondenheid en betekenis komen tot stand in alledaagse culturele praktijken en gesprekken. Hierdoor is de betekenis van burgerschap verplaatst van het cognitieve en formele naar het discursieve domein.

Burgerschap wordt benaderd vanuit het perspectief van de mensen zelf en niet vanuit instituties. Allereerst vermindert de belangstelling voor de nationale samenleving; door globalisering en regionalisering is er een afnemend nationaal plichtsbesef. Ten tweede hebben de cultuurindustrie en de bijbehorende symbolische omgeving steeds meer terrein gewonnen, waardoor traditionele instituten onder druk staan van afnemende publieke belangstelling en betrokkenheid. Deze leiden volgens haar tot een nieuwe vorm van burgerschap, namelijk cultureel burgerschap. Die heeft te maken met de ervaring en het gevoel deel uit te maken van een gemeenschap.

“ Mensen geven zelf invulling aan burgerschap door hun eigen handelen ”

In deze benadering is burgerschap een vloeibaar begrip. Burgerschap is niet langer een status; burgerschap kan niet worden toegekend, maar mensen geven zelf invulling aan burgerschap door hun eigen handelen. In deze benadering kunnen mensen zonder verblijfsvergunning ongeacht het politieke standpunt van de overheid door het publiek ervaren worden als volwaardige burgers.

Het sociale engagement is bepalend voor burgerschap, in plaats van een formele toekenning door de staat. De toekenning van de verblijfsvergunning voor de Angolese minderjarige vluchteling Mauro Manuel in 2011 is een mooi voorbeeld van de publieke invulling van burgerschap die buiten het zicht van de staat plaatsvond en waarbij de staat zelfs gedwongen werd om tegemoet te komen aan een publieke eis.

In- en uitsluiting

Wat valt er nu te zeggen over burgerschap vandaag? Volgens mij is de onderscheidende eigenschap van burgerschap dat het nooit alleen onszelf betreft, maar ook altijd (impliciet of expliciet) die onbekende Andere met wie we dat burgerschap delen. In dat opzicht moet burgerschap als een sociaal proces worden gezien waarin groepen zich bezig houden met aanspraak op rechten van insluiting en deel zijn van een gemeenschap in het dagelijks leven. Het draait immers om het zoeken en vinden van verbinding of zich verhouden tot anderen.

Cultureel burgerschap is gebaseerd op de mechanismen van in- en uitsluiting, op identiteit, cultureel onderscheid en gedeelde meningen, en verwijst naar de manier waarop samenlevingen rekening houden met de toenemende culturele pluriformiteit en misschien wel het toegenomen inzicht in het belang van cultuur voor het functioneren van de samenleving. Daarmee wordt cultureel burgerschap ook het domein van culturele rechten.

Eigenaarschap van verhalen die mensen gebruiken om betekenis aan hun maatschappij te geven, hun plek te bepalen en te construeren, noemen we in de rechtssociologie culturele rechten. Deze culturele rechten gaan voorbij aan de rechten op het gebied van sociale zekerheid, politieke representatie of burgerlijk recht en richten zich op het recht van culturele identiteit of leefstijl.

Cultureel burgerschap beschermt niet alleen het recht om verschillend te zijn, het draagt ook tegelijkertijd bij aan een groepsdemocratie. Cultureel burgerschap moet gezien worden in termen van volledige insluiting in de sociale gemeenschap en het gevoel om ergens bij te horen en je er thuis te voelen, zoals Trienekens aangaf.

Het concept cultureel burgerschap vraagt de politiek ondersteunend te zijn en voorwaarden te scheppen om mensen in de dagelijkse praktijk bij te staan. De vraag is: op grond waarvan kunnen wij democratie van de meerderheid handhaven met het oog op bescherming van de belangen van de minderheid? Cultureel burgerschap kan in een consoliderende, liberale democratie goed functioneren. Daarvoor hebben wij geen morele overstijgende normen nodig, maar meer een staatsrechtelijke democratie met een hoge mate van reflectie en beschaafdheid.

Horizontale leefcultuur

Cultureel burgerschap verwijst naar het lidmaatschap van een gemeenschap met een pluriform cultureel referentiekader. Een vastomlijnde definitie van een cultureel kader is niet eenvoudig te geven. Hoe cultureel burgerschap invulling krijgt, hangt af van door wie het wordt gebruikt en in welke context. De vraag blijft welke tijdelijke overstijgende normen als basis kunnen functioneren voor het vormen van een oordeel in een cultureel als ook sociaal vraagstuk.

De kracht van cultureel burgerschap is vooral gelegen in het vermogen om vragen te stellen bij heersende codes, om vanzelfsprekende gebruiken en betekenissen ter discussie te stellen, met andere woorden het vermogen om bestaande normen, waarden of gewoonten te bevragen en eventueel te veranderen. Cultureel burgerschap wordt niet vanuit een politiek bestuurlijke context benaderd, maar meer vanuit een maatschappelijke betrokkenheid en een horizontale leefcultuur en onderlinge verhoudingen op grond van gedeelde culturele ervaringen.

De uitdaging voor ons ligt in het feit dat wij reflectief blijven binnen het staatsrechtelijke bestel maar ook creatief en ethisch verantwoorde besluiten nemen. En dit tegen de achtergrond van verschuivende en veranderende posities van sociale en culturele groepen. Creatief en flexibel omgaan met deze vragen zal meer opleveren dan vastgestelde normen en een culturele canon. Daarin biedt het concept cultureel burgerschap ruim baan aan zowel persoonlijke als gemeenschapsverhalen.

Sharog Heshmat Manesh zette in 2009 het fotoproject ‘Mijn Wereld in Amsterdam’ op om jongeren, onder leiding van professionele fotografen, te leren hun leefomgeving en wensbeelden vast te leggen. De foto’s laten zien dat zij hun wijk als eigen ervaren in tegenstelling tot het centrum van stad waar zij zich toerist voelen.

Literatuur

  • G. Delanty, ‘Citizenship as a learning process: disciplinary citizenship versus cultural citizenship’, International Journal of Lifelong Education 22(6) (2003), 597-605.
  • J.W. Duyvendak, ‘De staat dwingt iedereen om zich thuis te voelen’, NRC Handelsblad, 6 december 2014.
  • R. Gowricharn, D.W. Postma, S. Trienekens, Geleefd burgerschap. Van eenheidsdwang naar ruimte voor verschil en vitaliteit, Uitgeverij SWP, Amsterdam 2012.
  • S. Hall, Het minimale zelf en andere opstellen, Uitgeverij Sua, Amsterdam 1991.
  • M. Hurenkamp en E. Tonkens, De onbeholpen samenleving, Burgerschap aan het begin van de 21e eeuw, Amsterdam University Press, Amsterdam 2011.
  • N. Stevenson, Cultural Citizenship, Cosmopolitan Questions, Open University Press, Berkshire 2003.
  • B.S. Turner, Citizenship and Social Theory, Sage Publication, Londen 2000.
  • J. Vega en P. Boele van Hensbroek, eds., Cultural Citizenschip in political theory, Routledge London, Londen 2011.