De oceanen, de atmosfeer en de soortenrijkdom van de aarde vormen natuurlijke hulpbronnen waar de mensheid niet buiten kan. Maar van wie zijn deze hulpbronnen eigenlijk? Hoe voorkomen we een tragedy of the commons, waarbij de gedeelde hulpbronnen uitgeput raken doordat ieder zijn eigen gewin vooropstelt? Het concept van het ‘gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid’ kan uitkomst bieden, maar stuit op weerstand van gevestigde belangen.
Het begrip is onderdeel van het volkenrecht geworden dankzij een toespraak die de Maltese diplomaat Arvid Pardo in 1967 hield voor de Verenigde Naties. Hierin stelde hij voor om de bodem onder internationale wateren als gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid te beschouwen. Dit beginsel werd in 1982 vastgelegd in het Zeerechtverdrag van de VN. Een tweede voorvechter van het begrip was de schrijfster en milieuactiviste Elisabeth Mann Borgese. Zij zag het als de basis voor een nieuwe wereldorde, gebaseerd op samenwerking en zorg voor het milieu.
Het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid is nu opnieuw actueel, omdat landen strijden over de vraag of het concept een plaats verdient in een nieuw VN-verdrag over bescherming van de biodiversiteit in internationale wateren. Reden voor een gesprek met de Nieuw-Zeelandse rechtsgeleerde Prue Taylor, verbonden aan de universiteit van Auckland. Zij wil terug naar de ecologische kern van het begrip gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid. Er valt te leren van de ervaringen met het beheer van lokale commons, stelt zij, om global commons zoals de oceanen beter te beschermen. We ontmoeten Taylor dan ook in de marge van de internationale conferentie Practicing the Commons in Utrecht en interviewen haar een dag later in Amsterdam.
Waarom is het concept van een gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid voor jou zo belangrijk?
“Onze omgang met de aarde moet veranderen en dit concept biedt daarvoor een ethisch en juridisch handvat. Het stelt dat sommige zaken aan de gehele mensheid toebehoren, niet aan landen of bedrijven. Gebieden zoals de oceanen, de maan of Antarctica moeten we als waardevolle giften beschouwen, die de moeite van het beschermen waard zijn. De grondstoffen die deze gebieden ons kunnen verschaffen, moeten voor iedereen gelijk toegankelijk zijn en dat ook blijven voor toekomstige generaties. Het concept stelt rechtvaardigheid en duurzaamheid in de omgang met het gemeengoed voorop, niet het belang van staten.”
De laatste VN-verdragen waarin het concept van een gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid een belangrijke rol speelt, die over de internationale zeebodem en de ruimte, kwamen in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw tot stand. Is het concept inmiddels niet achterhaald?
“Integendeel! Het is juist relevanter dan ooit. De problemen die we moeten oplossen worden steeds groter en dramatischer. De huidige internationale wetgeving en diplomatie bieden geen echte oplossingen. Kijk naar de oceanen. Daar is ocean grabbing in volle gang: grote, industriële visserijbedrijven maken zich meester van visbestanden, ten koste van lokale, ambachtelijke vissers en hun gemeenschappen. Als we deze toe-eigening en plundering willen stoppen, moeten we benadrukken dat het gaat om gedeelde natuurlijke hulpbronnen van de hele mensheid waar we zuinig op moeten zijn.”
Op dit moment lopen de VN-onderhandelingen over de bescherming van de biodiversiteit in de open zee. Zal het concept van een gezamenlijk erfgoed van de mensheid hier een comeback maken?
“Dat is een kwestie van Realpolitik. Ontwikkelingslanden willen het concept toepassen op de genetische hulpbronnen van de oceanen. Biotechbedrijven gebruiken deze steeds vaker om er bijvoorbeeld dure, gepatenteerde medicijnen van te maken. Deze monopolisering gaat lijnrecht in tegen het idee van gedeeld erfgoed. Daaruit volgt dat sprake moet zijn benefit-sharing, het eerlijk delen van de opbrengsten van de mondiale meent tussen alle landen, arm en rijk. Veel westerse landen voelen hier niets voor. Als ik afga op het laatste onderhandelingsdocument van de VN, gaat het ze lukken om het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid buiten het verdrag te houden.
“In plaats daarvan komt dan misschien de term ‘gemeenschappelijke zorg voor de mensheid’. Die woorden staan ook in het Klimaatverdrag van Parijs, maar eerlijk gezegd hebben ze niet zoveel om het lijf. Zeker niet als landen, zoals bij het Klimaatverdrag, zelf mogen bepalen hoeveel ze bijdragen aan de oplossing van het probleem. De reden dat landen ‘gemeenschappelijke zorg’ omarmen is dan ook juist dat het zo’n zwak juridisch concept is. Niemand weet echt wat het betekent. Zo houden regeringen de handen vrij om broeikasgassen in de atmosfeer te blijven pompen, terwijl het juist zaak zou moeten zijn om de soevereiniteit van staten op een zinvolle wijze in te perken.
“De hele strijd over genetische hulpbronnen draagt helaas bij aan blikvernauwing in het debat: het gaat alleen nog maar om de vraag hoe we de toegang regelen tot de rijkdommen van de oceanen, van dna tot delfstoffen. Het idee van een gedeeld erfgoed omvat zoveel meer dan dat! Niet ontginning, maar bescherming van het gemeengoed staat daarin centraal. Ik houd vast aan Pardo’s uitgangspunt dat we de oceanen in hun geheel als een beschermd gebied moeten beschouwen en dat we pas daarna zones kunnen aanwijzen waar ruimte is voor menselijk gebruik.”
Ngo’s zoals Greenpeace maken zich juist sterk voor het aanwijzen van specifieke zeereservaten, waar visserij en delfstoffenwinning verboden zijn…
“Hoe zinvol is het om met elkaar stukjes zee aan te wijzen die beschermd moeten worden? Ecosystemen werken niet op die manier. Ze trekken zich niets aan van onze menselijke indelingen. Je kunt mensen wel weghouden uit bepaalde delen van de oceaan, maar daarmee voorkom je niet dat industriële visserij en diepzeemijnbouw elders schade aanrichten.”
Voor diepzeemijnbouw heeft het Zeerechtverdrag een Internationale Zeebodemautoriteit in het leven geroepen. Hoe functioneert die?
“Teleurstellend, in meerdere opzichten. Onder druk van landen als de Verenigde Staten zijn in 1994 de afspraken herzien, waardoor het uitgangspunt van benefit-sharing tussen alle landen aan betekenis heeft ingeboet. De verdragsbepaling die de Zeebodemautoriteit in staat stelt om zelf een mijnbouwbedrijf op te richten is een dode letter gebleven. Daar is een vergunningensysteem voor in de plaats gekomen, waarbij commerciële bedrijven het werk gaan doen. Ik vind het riskant om bedrijven zo’n grote rol te geven.
“De Zeebodemautoriteit is in essentie een trustschap, een instelling voor goed beheer van de mondiale meent. Dat betekent dat je ook ngo’s en andere betrokken partijen nodig hebt. De besluitvorming zou niet gedomineerd mogen worden door staten, zoals nu het geval is. We hebben het hier tenslotte over de representatie van de mensheid en daar is meer voor nodig dan regeringen alleen. Nu mogen clubs als Greenpeace hun mening wel geven, maar zij hebben geen bindende stem. Dat klopt niet.”
Je wilt ngo’s laten aanschuiven aan de onderhandelingstafel. Geldt dat ook voor bedrijven?
“Bedrijven zouden ook een plek moeten krijgen, maar beter geen wettelijke macht.”
En ngo’s wel?
“Ja, zolang ze een publieke belang vertegenwoordigen.”
Je wilt de macht van staten binnen internationale instellingen zoals de Zeebodemautoriteit terugdringen. Kan dat wel?
“Een trustschap kan niet zonder staten. Die gaan ook niet weg. We moeten wel zorgen dat ze als verantwoordelijke actoren gaan werken, die denken vanuit het algemeen belang. Hun eigenbelang botst principieel met de zorg voor het gemeengoed. Vandaar mijn pleidooi om de soevereiniteit van staten, die onze planeet kapot maakt, aan banden te leggen. Staten werken nu anders dan dat ze zeventig jaar geleden werkten, ze moeten zich constant aanpassen en dat moet nu weer gebeuren.”
Wanneer we het hebben over trustschappen voor de open zee, dan zijn organisaties van visserijbedrijven daar ook bij betrokken. Houd je overbevissing zo niet in stand?
“Nee, ze moeten juist betrokken worden! Ik spreek in Nieuw-Zeeland veel met mensen die zich bezighouden met de bescherming van de zee, maar ook met vertegenwoordigers van de commerciële en de recreatieve visserij. Wat ik daarvan heb geleerd, is dat het belangrijkste is om met elkaar te bedenken hoe we de schaal van de visserij zo kunnen veranderen dat deze past bij hoe ecosystemen werken. Zoals ik al zei: met zeereservaten alleen los je het probleem van de industriële visserij nog niet op.
“Je moet van onderaf bouwen aan wederzijds begrip. Ik heb een aantal interessante discussies meegemaakt bij ons in de haven van Auckland. Hier werden veel walvissen gedood doordat schepen hun snelheid niet minderden. Dat zou teveel geld kosten. De verschillende partijen zijn toen met elkaar om tafel gaan zitten. Na veel gesprekken werd duidelijk dat eigenlijk niemand wilde dat die walvissen stierven. Toen deze gemeenschappelijke basis was vastgesteld, werd het opeens mogelijk om samen tot oplossingen te komen. Dit proces van het vinden van common ground, van commoning, dat is precies wat er moet gebeuren. Van het lokale naar het internationale. Dit is de manier waarop internationale regelgeving betekenis en kracht kan krijgen, waarop we tot verandering kunnen komen.”
De Europese Groenen hebben onlangs een visie op de oceanen, Antarctica en de ruimte geformuleerd, waarin zij het concept van gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid omarmen. Maar tegelijk stellen zij dat dit concept moet worden aangevuld met de erkenning van de intrinsieke waarde van alle levende wezens en ecosystemen.
“Klopt. Daarom spreek ik het liefst over het ‘gemeenschappelijk erfgoed van het leven’. Er is immers geen menselijk leven mogelijk zonder ecosystemen. Tegelijk is het zo dat het concept gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid vastligt in bindend internationaal recht. Het gebruik van deze term vergemakkelijkt discussies met juristen. Die beschouwen de wereld vanuit de mens. Dat is natuurlijk ook een probleem. Daarom werk ik nu aan een stuk dat betoogt dat we af moeten van deze antropocentrische vooringenomenheid in de wetgeving en de overstap moeten maken naar een meer ecologische benadering. Het is een mooie gedachte dat ik daarmee voortbouw op de nalatenschap van Pardo en Mann Borgese. De lotsverbondenheid tussen de mens en andere levende wezens vormde ook voor hen de kern van het begrip gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid.”