Wij leven in rechtse tijden. Niet omdat er geen linkse partijen meer bestaan, maar omdat linkse partijen zich steeds meer zijn gaan uitdrukken steeds meer zijn gaan denken – volgens de lijnen die de andere zijde uitzet. Het is alsof een groot deel van de vertegenwoordigers van linkse instituties, of het nou partijen, vakbonden of media zijn, lijden aan een collectief Stockholm-complex. Gegijzeld door een rechts discours.
Hoe komt het toch dat links zeven jaar na de grootste financiële crisis sinds de jaren dertig zo weinig politieke munt heeft kunnen slaan uit het eigen gelijk? Hoe komt het dat het kabinet-Rutte II zonder veel weerstand een beleid van veelomvattende bezuinigingen heeft kunnen doorvoeren, onder de even onoprechte als impopulaire benaming ‘participatiesamenleving’?
Hoe komt het dat linkse partijen medeondertekenaars zijn van een wet waarin studenten – belangrijke hoofdrolspelers in het linkse ontplooiingsideaal – worden geknecht met een nog jarenlang af te betalen studieschuld? En dat terwijl we weten dat juist een opeenstapeling van private schulden de financiële crisis heeft veroorzaakt.
Naar voren
We leven in rechtse tijden. Waarin links lijkt te lijden aan chronische verlegenheid. Waarin geen linkse politicus het aandurft om het economisch beleid radicaal te bevragen, zoals de vernieuwende, neokeynesiaans georiënteerde partijen als Syriza en Podemos op succesvolle wijze doen. Waarin linkse partijen over elkaar heen buitelen om hun verkiezingsprogramma te laten doorrekenen met de neoklassieke modellen van het CPB. Waarin nieuwe antiracistische bewegingen, zoals die tegen Zwarte Piet, door linkse politici meewarig worden bekeken als een terugkeer naar het eigen afgezworen ‘politiek correcte’ antiracisme van de jaren tachtig. U weet wel, de tijd van de anti-apartheidsbeweging. Links lijkt haar eigen successen te zijn vergeten.
En dat terwijl er internationaal gezien sprake is van een linkse wederopleving. Er is de uit de Indignados voortgekomen Spaanse partij Podemos, het Griekse Syriza, de linkse Amerikaanse senator Elizabeth Warren en de linkse meerderheidsregering in IJsland. Terwijl linkse intellectuelen als Thomas Piketty en Naomi Klein steeds vaker het publieke debat bepalen. Terwijl de voortwoekerende economische crisis steeds meer duidelijk maakt dat het huidige bezuinigingsdenken over zijn houdbaarheidsdatum heen is.
Het is tijd dat links – de verlegenheid voorbij – de ogen weer op de weg naar voren richt. Dat zij haar zelfverzekerdheid terugvindt, het vertrouwen in haar vermogen om de wereld te veranderen en te verbeteren. Als bijdrage daartoe, hier zes voorwaarden voor linkse vernieuwing.
1 Linkse politiek moet weer gaan staan voor maatschappijverandering
Meer dan een pleidooi voor een bepaald politiek programma is dit een pleidooi voor een bepaalde politieke houding. Links moet de maatschappij weer willen veranderen. Links moet de overtuiging hebben dat zij aan de toekomst vorm kan geven, in plaats van enkel een speelbal van omstandigheden te zijn. Wat ontbreekt op links is heel basaal: een breed gedragen politiek project dat niet enkel een pragmatisch programma is voor het beheer van het bestaande (PvdA, GroenLinks) noch een defensief pleidooi voor behoud van verworvenheden uit het verleden (SP). Links heeft behoefte aan het ontwikkelen van langetermijnalternatieven voor het dominante beleid van de afgelopen dertig jaar. Nog prangender: zelfs een gedegen analyse van het huidige beleidsparadigma ontbreekt, een eerste stap in het voorbij gaan daaraan, zou je zeggen.
Recent hebben auteurs zoals Tony Judt, Owen Jones en – in Nederland – Willem Schinkel en Rutger Bregman elk op eigen wijze gepleit voor een hernieuwd utopisch denken op links. De politieke utopie is voor hen niet zozeer een blauwdruk, maar vooral een horizon die richting geeft aan dagelijks politiek handelen. Een dergelijk streefbeeld is van belang voor de politiek, niet omdat zij pasklare oplossingen oplevert, maar juist omdat zo’n streven houvast biedt in een gecompliceerde politieke werkelijkheid.
De wederopleving van utopisch denken zou door links omarmd moeten worden als noodzakelijk ingrediënt voor de wederopleving van linkse politiek. Met utopie bedoelen we het nastreven van doelen die niet direct haalbaar zijn binnen bestaande verhoudingen, maar die het voorbijgaan aan die verhoudingen als doel hebben. Hierbij hebben we allereerst het hervormen van de economie op het oog, en het bevragen van de economische orthodoxie van het monetarisme: van de lage inflatie en hoge bezuinigingen.
Links zou aansluiting moeten zoeken bij het wereldwijd aan kracht winnende neokeynesianisme. Het zou democratisering moeten bepleiten van het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank. Het zou economische stimulering moeten omarmen, in de vorm van een Green New Deal. Het zou arbeidstijdverkorting en minder werken naar voren moeten schuiven als oplossing voor werkloosheid en de extra tijd die een daadwerkelijke participatiesamenleving behoeft. Het zou de democratiseringsagenda nieuw leven moeten inblazen, te beginnen bij de EU, de verzelfstandigde semi-publieke sector, zoals de woningcorporaties, en niet in de laatste plaats: de interne partijdemocratie.
2 Linkse politiek moet niet langer het midden, maar zichzelf als uitgangspunt nemen
Velen roemen de economische successen van Paars als voorbeeld van de kracht van het politieke midden. De helft van de economische groei uit die tijd kwam echter voort uit het opblazen van de onroerendgoedbubbel en het verruimen van de private schuldenlast, zo meldt De Nederlandsche Bank. De belofte van het midden is voor links een bittere pil gebleken. Sinds de jaren negentig is de linkse politiek zich sterk gaan richten op het veroveren van een positie in het politieke midden.
Linkse partijen zijn elkaar daardoor als concurrenten gaan zien. De onderlinge strijd op links draaide om de vraag wie de fortuinlijke linkse partij zou worden die mocht gaan meeregeren in een coalitie over het midden of rechts daarvan. Maar linkse politiek is meer dan een sociaal of groen amendement op een centrumrechts program.
De focus op het midden heeft de electorale basis van alle linkse partijen verzwakt, aangezien een linkse partij vanuit het midden geen andere keuze heeft dan het teleurstellen van haar electoraat, dat liever een linkse koers zou zien. Een gegroeid scepticisme en toegenomen lamlendigheid van de achterban is het gevolg.
Waarom gaat links niet met een werkelijk alternatief programma de verkiezingen in? Waarom probeert het niet op die basis de verkiezingen te winnen en een progressieve meerderheid te bereiken? Hoe zou een overtuigend links programma – of een geloof[1waardige linkse regering – er überhaupt uitzien in de huidige tijd? Wat is de linkse langetermijnagenda? Zou het mogelijk zijn om op basis van enthousiasme voor de eigen agenda in plaats van enkel als rem op rechtse politiek de verkiezingen te winnen? Deze vragen moeten we ons opnieuw stellen.
3 Linkse politiek behoeft tegenstanders
De dominantie van het midden heeft geleid tot een bestuurlijke, technocratische politiek, die onder de bevolking een groeiend cynisme over de democratie heeft opgeroepen. Wat heeft het voor zin om te stemmen, als partijen nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn? Als partijen zich in de campagne anders voordoen dan wanneer zij regeren? Democratie is niet enkel de kwaliteit van bestuur en beleid. Het is tevens een vorm van betekenisgeving, waarin linkse en rechtse waardengemeenschappen met elkaar botsen en strijden om dominantie.
De democratie vraagt niet zozeer om ‘het luisteren naar de mensen’, maar om het scheppen van duidelijke democratische alternatieven. Niet depolitisering, maar politisering zou daarin centraal moeten staan. Democratische politiek vraagt om duidelijke waarden en duidelijke stellingname ten opzichte van politieke opponenten.
De opkomst van rechts in het afgelopen decennium is gelijkop gegaan met een krachtige kritiek op alles wat links is. De reactie vanuit linkerzijde was te vaak het tegemoetkomen aan die kritiek, in plaats van het uitdragen van de eigen waarden en het formuleren van eigen antwoorden.
De politieke strategie van het midden ging uit van de zogenaamde koekoekstactiek of immuniseringsstrategie, gericht op het overnemen van belangrijke onderdelen van het programma van de tegenstander, om deze zo de wind uit de zeilen te halen. Nadat onder Paars de sociaaleconomische links/rechts-tegenstelling op deze wijze grotendeels was verdwenen, is er onder Fortuyn een nieuwe tegenstelling de politiek gaan bepalen: de culturele tegenstelling tussen multiculturalisten en eigenheimers.
Na Fortuyn is weer de koekoekstactiek toegepast en is een groot deel van de rechtse immigratie- en islamkritiek overgenomen. Linkse partijen positioneerden zich zo in het midden, terwijl dat midden steeds verder naar rechts verschoof.
Dat culturele thema’s de voornaamste scheidslijn zijn gaan vormen, benadeelt links, omdat het sterk verdeeld is op dit terrein. Waar links ooit een sociaaleconomische polarisatiestrategie gebruikte om de christelijke partijen uit elkaar te spelen, zo gebruikt rechts nu een culturele polarisatiestrategie om hoger- en lageropgeleide segmenten van het linkse electoraat te verdelen. Wil links het initiatief teruggrijpen, dan zal zij uit moeten gaan van haar eigen waarden en de sociaaleconomische links/rechts-tegenstelling weer leidend maken. Dat betekent dat zij rechts als haar tegenstander moet accepteren.
4 Linkse politiek richt zich op strategische hervormingen
Geloofwaardige linkse politiek draait om het idee van strategische hervormingen. De bekendste variant daarvan is echter van rechts, en komt van Margaret Thatcher. Zij privatiseerde de Britse sociale woningbouw met het idee dat dit de machtsbasis van haar partij zou versterken. Britse huurders die voorheen links stemden zouden als huiseigenaren immers rechts gaan stemmen.
Een vergelijkbare observatie wordt door Paul Krugman gemaakt wat het monetarisme betreft (de economische doctrine die het fundament vormt voor de huidige bezuinigingspolitiek) en de overtuiging dat de overheid zelf geen werkgelegenheid kan scheppen. Deze doctrine is zo dominant, aldus Krugman, omdat zij ook een politieke functie heeft: de enige oplossing voor de crisis binnen dit denkkader is door herstel van vertrouwen van het bedrijfsleven. Het gevolg is dat het grootbedrijf in tijden van crisis een vergrote macht heeft, omdat het de voorwaarden van herstel kan dicteren aan overheid en samenleving.
Rechts denkt al veel langer op een dergelijke strategische wijze. Het gevolg is dat er nauwelijks beleidsruimte meer is voor een linksere koers. De democratische bewegingsruimte is inmiddels stevig ingesnoerd, bijvoorbeeld door verordeningen op Europees niveau, zoals het Stabiliteitspact. Linkse strategische hervormingen zouden als doel moeten hebben dergelijke restricties te doorbreken en de ruimte voor linkse politiek structureel te vergroten.
Of in bredere zin: de onderhandelingspositie van de bevolking ten opzichte van het grootbedrijf te verbeteren. Linkse politiek gaat uit van een verlangen om de verloren democratische controle over de economie weer terug te winnen. Voorbeelden daarvan zijn de campagne tegen belastingparadijzen en de poging om democratische controle te krijgen over waar onze pensioenen in geïnvesteerd worden.
Het Nederlandse pensioenvermogen zou door vergroting van zeggenschap van haar inleggers aan de basis kunnen staan van een New Green Deal op nationaal niveau – een project gericht op het herstructureren van de economie in het kader van klimaatverandering – in plaats van te zijn uitbesteed aan de ontransparante machinaties van bankiers in Londen. Op Europees niveau kan een vergelijkbaar investeringsprogramma bijdragen aan het bestrijden van de onevenwichtigheden tussen Noord en Zuid.
5 Links heeft behoefte aan een agenda die sectorale belangen en sentimenten weet te verzoenen: de belangen van hoog- en lageropgeleiden, de rode en de groene agenda, het nationalisme en het internationalisme
Linkse politiek kan enkel effectief zijn, als het de belangen van hoger- en lageropgeleiden weet te verenigen in een programma en een daaruit voortvloeiende dominante coalitie. De afgelopen decennia is er een tendens ontstaan waarbij partijen zich zijn gaan toeleggen op het vertegenwoordigen van sectorale belangen van voornamelijk hoger- (GroenLinks) of juist lageropgeleiden (SP), van enkel sociale of juist groene doelstellingen, van de nadruk op het nationale karakter van de democratie of juist de noodzaak van internationalisme.
Zo is een wat verzuurde verhouding ontstaan, met negatieve commentaren over en weer. Er is een behoefte aan een agenda die deze kloof overstijgt, door sociale en groene politiek met elkaar te combineren, door op Europees niveau niet de tegenstelling nationalist-kosmopoliet, maar die tussen links en rechts centraal te stellen en gezamenlijk verlinksing van nationale en internationale politiek voor te staan. Het afgelopen decennium kenmerkte zich door een heropleving van de nationale identiteit, die aan de hand van het migratiedebat werd afgezet tegen de cultuur van minderheden.
Als we het over Nederland en de Nederlanders hebben, dan denken veel mensen enkel aan blanke autochtonen; minderheden zijn in de publieke perceptie hier te gast. Dat moet veranderen. Nationalisme is altijd een wat vies woord gebleven voor links. Het is echter belangrijk voor links om een eigen, vooruitstrevende, egalitaire en inclusieve variant van de nationale identiteit te formuleren, waar minderheden een integraal deel van uitmaken. Deze nationale identiteit gaat uit van progressieve grondwettelijke waarden als vrijheid en gelijkheid, en kan zo bijvoorbeeld tegen het conservatieve nationalisme van de PVV afgezet worden, die de grondwettelijke godsdienstvrijheid in twijfel trekt.
6 Seksuele, sociaaleconomische en culturele emancipatie blijft één van de meest prangende politieke vraagstukken van dit moment
In de afgelopen veertig jaar is de overheid steeds meer betrokken geraakt bij de emancipatie en integratie van minderheden. Dit heeft geleid tot verplichte homovoorlichting op school, een verplichte inburgeringscursus voor migranten, het verplicht toelaten van vrouwen tot de SGP en een zogenaamde ‘emancipatiemonitor’ waarin de overheid de emancipatie van verschillende minderheden meet en weegt.
Betrokkenheid bij de maatschappelijke kansen van minderheden is een waardevol gegeven, maar in de huidige situatie, waarin moslims wordt voorgehouden dat ze ‘onze homo’s’ leuk moeten vinden, waarin homo’s wordt verteld dat ze er ‘natuurlijk’ bij horen maar liefst wel ‘normaal’ moeten doen, en waarin geloof wordt gedoogd zolang het niet tot ‘intolerantie’ leidt, dient zich de vraag aan wanneer betrokkenheid bij minderheden omslaat in het voorschrijven van gewenst gedrag. Een overheid dient een gelijke toegang tot de samenleving te waarborgen en discriminatie te bestraffen. Maar als zij simpelweg verbiedt wat zij onwenselijk acht, verkiest ze uniformiteit boven gelijkheid, en politieke correctheid boven een open maatschappelijk debat.