Voorwaarts moeten we, dus ik ben maar eens in de boekenkast van mijn grootouders gedoken. Zonder verleden is er tenslotte geen toekomst, zonder historische context blijven linkse idealen me wat te klinisch.
Op de crematie van mijn oma werd destijds het bekende strijdlied Morgenrood gedraaid. Dat zong ze vroeger met mijn opa, op het socialistische koor waar ze elkaar leerden kennen kort na de Eerste Wereldoorlog. Ik heb dus min of meer mijn bestaan te danken aan de linkse beweging, die ook spreekt uit veel van de boeken die ik van mijn grootouders erfde.
Tot voor kort had ik die ongelezen gelaten, afgezien van een paar Russische klassiekers in goedkope Meulenhoff-edities. Ik vond er onvoldoende de wazige geest van Weltschmerz in terug, die ik associeerde met ‘echte’ literatuur – en met het ‘echte’ leven. Nu heb ik toch maar eens wat meer van die bandjes opengeslagen en me ongegeneerd ondergedompeld in uren van ouderwets leesgenot. Goed voor de geestelijke hygiëne, en ik heb en passant weer een duidelijker idee gekregen over wat ‘links’ nou eigenlijk inhoudt.
Bescheidenheid
De meeste boeken van mijn grootouders stammen uit het Interbellum en de jaren vijftig, de periode dus nadat de hoofdstroom binnen links de revolutie achter zich had gelaten en langzaam maar zeker onderdeel ging uitmaken van de gevestigde orde. Het werd allemaal wat minder spectaculair, zonder de felle retoriek van hemelbestormende idealisten, maar juist daardoor raakt het denk ik beter de kern van wat links is.
Een klein deel van mijn collectie dateert nog uit een eerder tijdperk. Bijvoorbeeld Het jaar 2000 van de Amerikaan Edward Bellamy, oorspronkelijk gepubliceerd in 1888 onder de titel Looking backward: 2000-1887. Mijn editie stamt uit 1917 en is uitgegeven door De Roode Bibliotheek van de linkse anarchist Gerhard Rijnders (1876-1950). In een voorwoord bij de zoveelste druk schrijft Frank van der Goes (een der oprichters van de SDAP) dat het “veel kennis bevat van de oorzaken der verkeerdheden en gruwelen in de kapitalistische maatschappij”.
Maar het blijkt vooral een boek vol hooggestemde verwachtingen over een betere wereld. Sommige van Bellamy's voorspellingen zijn uitgekomen: we hebben in de eenentwintigste eeuw inderdaad Europese integratie en met een beetje goede wil kun je het muntloze betaalsysteem dat beschreven wordt vergelijken met onze credit cards. We kunnen daarentegen niet bepaald stellen dat geld helemáál geen rol meer speelt, zoals Bellamy voorspelde c.q. bepleitte. Het is curieuze sciencefiction, maar als inspiratiebron heeft het de tand des tijds niet doorstaan.
Nee, dan had ik meer aan een ander negentiende-eeuws boek, dat waarschijnlijk nog door een van mijn overgrootouders is gekocht: Niobe, een roman uit 1893 van de destijds bekende Noorse schrijver Jonas Lie. Over een oudere dorpsarts en zijn vrouw, die hun drie oudste kinderen verloren zien gaan aan hoogmoedige hartstochten. De één verliest zich in pseudo-artistiek gefröbel, de ander gaat te gronde aan financiële speculaties, een derde verdwaalt in de wereld van het spirituele. Een tijdloos drama over doodlopende dromen, met veel vaart en treffend psychologisch inzicht geschreven. Niet direct een links boek, maar wel een ode aan de nuchterheid, bescheidenheid, matiging en innerlijke beschaving. En dat is de grondtoon van veel van de romans uit de boekenkast van mijn opa en oma, geheel in de geest van vadertje Drees.
Eenzelfde soort deugdzaamheid vind ik in De geschiedenis der zelfstandige vakbeweging in Nederland door J. Oudegeest (1926), vol foto’s van vakbondsbonzen: plechtstatige heren met snorren en horlogekettingen. In de bijbehorende teksten wordt teruggeblikt op hun heroïsche verleden, dat toen al eventjes achter ze lag.
Sympathieke onderwijzer
De meeste schrijvers die je in het midden van de twintigste eeuw zou verwachten in de boekenkast van een links gezin waren bij mijn grootouders wel vertegenwoordigd: Multatuli, Dickens, Zola, Heijermans... Een mooi tijdsbeeld biedt ook het cursusboek Esperanto van mijn opa, die zichzelf overigens ook het Engels had bijgebracht. Hij was blikslager en loodgieter, had weinig opleiding genoten en moest spaarzaam door het leven, maar aan zijn leergierigheid heeft het niet gelegen.