Wie weet nog dat er een tijd was dat de VVD zich hard maakte voor de emancipatie van de islam in Europa, een tijd waarin uitgerekend Frits Bolkestein probeerde met zijn paladijn Oussama Cherribi een liberale islam in Nederland te bevorderen door een leerstoel te creëren voor de Parijse hoogleraar Islamitische Filosofie Mohammed Arkoun? Na Nine Eleven, Fortuyn en Verdonk wil niemand er meer van weten. Zich inlaten met de islam, dat past niet meer bij de VVD van nu.
De verschuiving binnen de VVD is ook bij links te zien. De agenda van partijen als PvdA en GroenLinks bestond vanaf de jaren negentig tot 2008 zo ongeveer uit het zo ongemerkt mogelijk opschuiven naar de rechts-liberale agenda. Van de vrijheid, gelijkheid en broederschap bleef alleen de vrijheid op het banier staan. Dertig jaar nadat in Frankrijk de bekende leuze Touche pas à mon pote opkwam, kleurt de leus Je suis Charlie het (virtuele) landschap. Waar de jongerenbeweging toen schreeuwde om integratie en het aanpakken van de banlieues, sluiten de rijen zich nu om de vrijheid van meningsuiting. Waar toen het accent lag op gelijkheid en het tegengaan van discriminatie, is nu bij sterk toegenomen maatschappelijke ongelijkheid vrijheid het parool.
Grensoverschrijding
Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid zijn op zich uiteraard geen rechtse onderwerpen. Integendeel. Het zijn moeizaam op overheden bevochten rechten voor wie misstanden aan de kaak wil stellen. Zij worden pas ‘rechts’ als het concept vrijheid in een dominante verhouding gebruikt wordt om de vrijheid van anderen te beperken. Is dat nu het geval?
Op voorhand is vast te stellen dat de discussie over de vrijheid van meningsuiting op dit moment geen vrijblijvende, filosofische kwestie is. Zij spitst zich in een heel specifieke context toe op het recht het afbeeldingstaboe in de islam te schenden. Het schijnt op dit moment de ultieme en enige lakmoesproef om die vrijheid van meningsuiting te toetsen.
Dit discours over de islam, de vrijheid van meningsuiting en het recht op kwetsen begon voor ons in Nederland met de zogenaamde Rushdie-affaire in 1989, die geruime tijd na het publiceren van de Duivelsverzen losbarstte. Rushdie zelf benadrukte altijd dat hij nooit de intentie had om moslims te kwetsen en distantieerde zich niet van de islam. Rushdie was en is eerder een multiculturalist die werelden confronteert zonder ze boven elkaar te stellen.
Niet de intentie van Rushdie, maar de gewelddadige reactie op de aantasting van het taboe werd vervolgens het uitgangspunt van latere interventies, zoals Submission in 2004, de cartoons in de Jyllands-Posten in 2006 en Wilders’ Fitna in 2008. In deze gevallen ging het om het bewust aanvallen van de islam door een taboe aan te pakken, met sinds Rushdie een gegarandeerde bonus van heldendom en martelaarschap.
Waar Rushdie als schrijver onbewust speelde met de grenzen van de godsdienst waarmee hij was opgegroeid, werden hier bewust de grenzen overschreden vanuit een verwerping van de godsdienst zelf. Een oefening in vrijheid werd met een heel andere intentie gekopieerd. Je zou kunnen zeggen: een links project, gericht op emancipatie, werd omgevormd tot een rechts project ter adstructie en versterking van de clash of cultures.
Shock and awe
Submission – en later Fitna – pasten bij de ‘liberale jihad’ die Hirsi Ali met haar toenmalige VVD-collega Wilders begonnen was, een poging de in hun ogen inherent gewelddadige moslimideologie in de kern te bestrijden door het voorwerp van verering te ontheiligen. Dat het ook in de cartoonkwestie de bedoeling was om een clash te veroorzaken, vertelde de hoofdredacteur van de Jyllands-Posten, Flemming Rose, in 2006 in NRC Handelsblad. Hij had de cartoonisten gevraagd om een ‘islamitisch taboe’ te schenden ‘om de zelf opgelegde grenzen aan de meningsuiting, die krapper leken te worden, te verruimen’.
Zo wilde hij de moslims integreren in ‘de Deense satirische traditie’. Hier ging het duidelijk om iets anders dan om tekenaars die in vrijheid reageren op de wereld. Een hoofdredacteur nodigt hen uit een taboe te schenden vanuit een klip en klaar politieke agenda, gericht op hardhandige assimilatie. De journalist wordt activist die tolerantie eist van de moslims ten opzichte van de seculiere intolerantie die hij voor Deense cultuur verslijt.
Op dat moment is niet alleen de vrijheid van meningsuiting aan de orde maar mag van links én rechts ook een oordeel over dit project gevraagd worden: delen we het uitgangspunt van geforceerde assimilatie en steunen we de shock and awe-strategie? Het gaat hier niet om de vraag of kunstenaars cartoons mogen maken en media cartoons mogen publiceren, die vrijheid is er. Het gaat hier om de vraag hoe vanuit progressieve uitgangspunten de maatschappelijke en politieke reactie zou kunnen en misschien wel moeten zijn.
Anders dan in Nederland, waren de media in Angelsaksische landen daar in 2006 heel duidelijk in: het project werd niet gesteund, de cartoons niet gepubliceerd. De Internationale Federatie van Journalisten (IFJ) noemde de cartoons deeply offensive to many Muslims en riep media op acties te vermijden die in eigen land of elders tot spanningen tussen de gemeenschappen zouden leiden. In Nederland was de reactie van de meeste politieke partijen en media anders. Zonder enige analyse van de bedoelingen van de Jyllands-Posten toonden veel media de cartoons als reflexmatige steun aan de bedreigde tekenaars.
Er waren betrekkelijk weinig tegenstemmen. De betreurde journalist Michael Zeeman probeerde het in 2006 in de Volkskrant: “Onder de huidige verhoudingen moet ermee gerekend worden dat een opvatting of een spotprent, zodra die in de openbaarheid komt, een eigen leven gaat leiden en wordt onderworpen aan talloze interpretaties en manipulaties. Vrijheid van meningsuiting is nooit een statisch gegeven en met de evolutie van de context waarin die wordt beoefend evolueren ook de verantwoordelijkheden van de pers. Verantwoordelijkheid kan dan verkieslijker zijn dan vrijheid.”
De eminente socioloog J. Van Doorn schreef: “Verdere escalatie is alleen te voorkomen, indien we er in slagen de massa van de gematigden aan beide zijden van de kloof te winnen voor een politiek van de-escalatie. Dat zal alleen lukken als we de gevoeligheden van de gematigden ontzien en de fanaten in beide kampen in de tang nemen. De huidige relativistische moraal van ´alles mag gezegd worden´ zal daaraan moeten worden opgeofferd. Gezien de zaak die op het spel staat, geen groot verlies.” (NRC, 18-2-2006) Het waren wegstervende stemmen in een zee van borstklopperige dapperheid.
Heilige graal
Na de barbaarse aanslag van begin 2015 in Parijs domineerde opnieuw de reflex op te komen voor wie als martelaren van het vrije woord werden beschouwd. Premier Rutte sprak op de Dam over twaalf vermoorde ‘poortwachters van de vrijheid’. Nederland stond massaal achter de leus Je suis Charlie Hebdo en zelfs kinderen op school werd gevraagd of ze ‘Charlie’ waren. De massale steun onttrok het gebrek aan aandacht voor de Joodse doden in de kosjere supermarkt aan het oog. Deze werden blijkbaar als collateral damage gezien. Niemand riep Je suis Juif en waar de volgende Charlie Hebdo een mega-oplage haalde, was er geen stormloop op kosjere producten.
Op zo’n moment is het oppassen: als het ene feit genegeerd wordt en het andere opgeblazen. De mensen in de supermarkt werden vermoord omdat de dader ervan uitging dat ze Joods waren; de politieagent omdat hij in de weg stond en de tekenaars vanwege de publicatie van onwelgevallige cartoons in hun blad.
Door de cartoonisten als ‘poortwachters van de vrijheid’ centraal te stellen verdween uit het oog dat de terreur zich uiteindelijk tegen iedereen richt die niet achter jihadistische opvattingen staat. Waar zich de mogelijkheid voordeed grote groepen in te sluiten door de diversiteit aan slachtoffers centraal te stellen, hamerden politici en media hier te lande vooral op het aambeeld van de vrijheid, verbeeld in de reproductie van de cartoons.