Naomi Klein heeft met haar jongste boek No Time; Verander nu, voor het klimaat alles verandert in 2014 een indrukwekkend derde deel toegevoegd aan wat beschouwd kan worden als haar levenswerk: het analyseren van de vele onrechtvaardigheden in de westerse samenleving, die wereldwijd een dramatisch effect hebben op de kwaliteit van het leven van miljarden mensen.
In 2000 brak zij door met No Logo; De strijd tegen de dwang van de wereldmerken. In deze ‘bijbel van de antiglobalisten’ fileert zij de samenhang tussen neoliberalisme, globalisering, massacultuur en uitbuiting. In 2007 volgde De Shockdoctrine; De opkomst van rampenkapitalisme. Hierin ontleedt ze de ontketening van privatisering en marktwerking door economen van de Chicago School. Zij stortten met hun adviezen transitielanden als Polen, Zuid-Afrika, Rusland, Chili en, als cynisch dieptepunt, Irak in een ongekende crisis van politieke desoriëntatie, economische ineenstorting en collectieve angst.
Nergens veilig
Internationaal, en ook in Nederland, worden haar boeken goed verkocht, hopelijk gelezen en positief gerecenseerd door de serieuze pers. Afgelopen november, tijdens het International Documentary Film Festival Amsterdam (IDFA), was de grote zaal van Tuschinski in no time uitverkocht, toen bekend werd dat Klein daar door Joris Luyendijk gedurende een kleine twee uur werd geïnterviewd.
Deze publieke belangstelling staat in schril contrast tot de politieke. Toen Thomas Piketty met zijn Kapitaal in de 21ste eeuw ten tonele verscheen, was zijn ontvangst beduidend stormachtiger. Na een optreden in een uitverkocht Paradiso werd hij door de GroenLinkse parlementariër Jesse Klaver uitgenodigd voor een ontmoeting met de Tweede Kamer. Piketty’s boek is minstens zo dik en overtuigend als No Time van Klein. Maar minder grensverleggend.
Waar Piketty schrijft over het ‘heroveren’ van de controle door de democratie op het kapitalisme, betoogt Klein dat dit ‘model dat zo verraderlijk is dat je nergens nog veilig bent’ plaats moet maken voor een ‘volgende economie’. Waar Piketty terecht pleit voor een progressieve inkomstenbelasting en een wereldwijde vermogensbelasting, zet Klein in op een mix van (stedelijk) overheidsingrijpen en de veranderingskracht van talrijke bewegingen die, gesteund door progressieve krachten, die ‘volgende economie’ dichterbij moet brengen. ‘Het socialiseren van de energiesector’, gaf zij in Amsterdam als antwoord op de vraag wat links zou moeten doen.
Olie en smeer
In No Time relateert Klein globalisering, privatisering en marktwerking aan wat zij als een van de grootste bedreigingen van het leven op aarde beschouwt: de klimaatverandering.
Aan de hand van prangende voorbeelden laat zij zien hoe ver de milieuvernietigende kracht van de grote oliemaatschappijen reikt. Ze beschrijft de praktijken van Shell en consorten in Afrika, Europa, de VS en Canada, waar oliemaatschappijen olie en (schalie)gas winnen met smeergelden, geoliede lobbyactiviteiten, bluf en steun van gecorrumpeerde of laffe overheden.
Maar vooral op grond van hun machtspositie: ‘Als je natuurlijke hulpbronnen verkoopt waarop hele economieën zijn gebouwd – en de macht bezit om beleid dat echte alternatieven zou bieden te blokkeren – moeten de mensen je producten wel kopen, of ze je aardig vinden of niet.’ Klein maakt gehakt van de ook bij links populaire opvatting dat de oliemaatschappijen betrouwbare dan wel noodzakelijke partners zijn in het ontwikkelen van duurzame energie. Zij analyseert de vele honderden miljarden euro’s die Exxon, BP, Shell, Chevron en andere oliereuzen wereldwijd geïnvesteerd hebben in fossiele brandstofreserves die hen de komende 25 tot 40 jaar in staat moeten stellen hun productie, en daarmee de tevredenheid van hun aandeelhouders, op peil te houden.
De totale waarde van deze voorraad wordt geschat op negentienduizend miljard euro. Om de opwarming van de aarde in te tomen zou tachtig procent van de voorraad in de bodem moeten blijven. Geen wonder, zo redeneert Klein, dat de oliemaatschappijen vol in het geweer komen tegen ‘elk snippertje wetgeving’ dat emissies probeert in te dammen.
Wie de recente partijprogramma’s van PvdA, SP en GroenLinks ter hand neemt, leest vele ideeën om het gebruik van alternatieve energie te stimuleren. Maar de positie van de particuliere energiesector blijft nagenoeg buiten beschouwing. PvdA en GroenLinks willen dat belastingvoordelen en subsidies op fossiele brandstoffen worden afgeschaft en de SP vindt dat de netwerkbeheerders publieke bedrijven moeten blijven, maar dat is het dan ook wel. Ook in hun Europese verkiezingsprogramma's komen de Shells van deze wereld goed weg.
Emissiezwendel
Klein heeft geen last van een groene tunnelvisie. Ze weerlegt de opvatting dat met slimme technieken, ontwikkeld door goedwillende bedrijven, de klimaatverandering gestopt kan worden. Tegelijkertijd zullen andere, veel machtigere marktpartijen innovatieve manieren ontwikkelen om nu nog moeilijk bereikbare fossiele brandstoffen uit de aarde te halen, waardoor de emissiewinst van ‘groene’ innovaties vele malen teniet zal worden gedaan.
Deze redenering is overigens niet nieuw. In het in 1972 verschenen Milieuboekje hekelde de in 2013 overleden Bram van der Lek al de ‘tovenaarsleerling’-gedachte, dat de technologie het wel zal oplossen. Hij constateerde dat veel bedrijven een januskop hebben en dat ‘het kapitalistische systeem’ door de tovenaarsleerling eerder versterkt dan verzwakt wordt. ‘Milieu beheren is de maatschappij hervormen’, concludeerde hij, en dat is precies ook het credo van Naomi Klein, 42 jaar later.
Klein problematiseert nadrukkelijk de relatie tussen de klimaatverandering en de privatiseringsgolf, de oprukkende vrije-marktdoctrine en de groeiende tegenstelling tussen rijk en arm. Met talrijke, soms zeer wrange voorbeelden toont ze aan dat bezuinigingen op publieke voorzieningen niet alleen de armsten treffen, maar dat deze tevens de rijken en machtige ondernemingen bevoordelen met onder andere een verhoogde emissie van koolstof als resultaat.
Klein bekritiseert de vrijhandelsakkoorden van de VS en de EU als een bedreiging van het klimaat én de democratie, omdat deze akkoorden bedrijven in staat stellen met succes processen te voeren tegen landen die nationale wetgeving willen doorvoeren om uitstoot in te dammen. Zij geselt het emissiehandelssysteem, dat een hele stoet zwendelaars naar ontwikkelingslanden heeft gebracht, waar zij met onleesbare contracten en valse beloften natuurgebieden van inheemse volken aftroggelen en deze voor veel geld op de CO2-markt verpatsen.
Een ander terecht kritiekpunt is dat met de verplaatsing van westerse productiebedrijven naar ontwikkelingslanden de uitstoot die daar plaatsvindt voor de productie van westerse consumptiegoederen niet op grond van het consumptieprincipe worden toegerekend. Zo krijgen de armste landen ook nog de relatief zwaarste milieueisen voor de kiezen.
In de landelijke verkiezingsprogramma’s van de linkse partijen wordt het verband tussen sociale, economische en ecologische politiek nauwelijks gelegd. Jazeker, met name GroenLinks bepleit een vergroening van de economie en slimme, duurzame innovaties op vele terreinen, maar nergens wordt de relatie gelegd met economische machtsposities. Linkse partijen bekritiseren in meer of mindere mate de marktwerking in sommige sectoren, vooral in de gezondheidszorg. Maar nergens wordt in een samenhangende visie de strijd tegen armoede, tweedeling, afbraak van publieke voorzieningen, marktwerking, privatisering en klimaatverandering met elkaar verbonden. Laat staan dat een belangrijke voorwaarde voor succes, het onder democratische controle brengen van het grote bedrijfsleven, wordt benoemd. Mede daardoor ontbreekt een kansrijke strategische visie op maatschappelijke verandering, die brede steun moet hebben.
Radicale ingreep
Ruim aandacht besteedt Klein aan de door de olie-industrie en conservatieve fondsen gesubsidieerde beweging van de sceptische klimaatwetenschappers. Ze bezoekt hun congressen, analyseert hun artikelen en woordvoerders en komt tot de verrassende conclusie dat zij de implicaties van de klimaatverandering beter begrijpen dan links. Het tegengaan van de opwarming van de aarde vereist een radicale ingreep in de sociaaleconomische verhoudingen, en dat is het laatste wat de industrie en conservatieven willen.