Valt met de term ‘veerkracht’ de maatschappelijke en politieke strijd voor een rechtvaardiger en duurzamer samenleving te winnen? Wanneer de vraag zo gesteld wordt, dan is het antwoord duidelijk ‘neen’. Veerkracht is evenwel een belangrijk concept om te begrijpen hoe onze wereld in elkaar zit, verandert of veranderbaar is. Of het ook een politiek begrip kan zijn, al dan niet met slagkracht, valt te bezien. Mijn antwoord zal genuanceerd zijn, en wel om een fundamentele reden: complexiteit.

Onderbepaald

Laat ik beginnen bij de vaststelling dat de term ‘veerkracht’ inderdaad steeds populairder wordt. Hij duikt op in de meest uiteenlopende contexten: van het beheer van ecosystemen, het herstel van gemeenschappen na rampen en het ontwikkelen van transitie-initiatieven, tot bedrijfsmanagement en psychologie. Hoewel veerkracht in brede zin op ‘aanpassingsvermogen’ slaat, wil dat niet zeggen dat de term altijd dezelfde lading dekt. Daarom is een nauwkeurige analyse nodig. Maar eerst is het belangrijk het metaforisch karakter van de term voor ogen te houden.

Wanneer we op een veer duwen of eraan trekken – naargelang de soort – dan springt ze terug naar haar oorspronkelijke vorm, tenminste zolang ze haar kracht niet verliest. In overdrachtelijke zin krijgt veerkracht dan een onmiddellijk positieve connotatie wanneer toegepast op een persoon (of groep) die weerstand biedt aan tegenwerking of weer opstaat bij tegenslag. Er is dus een neiging om veerkracht spontaan als ‘goed’ te beoordelen. En bij dat gewone metaforische gebruik is daar ook niets mis mee.

“ Veerkracht zegt wel iets over het functioneren van personen, groepen of instituties, maar is daarbij moreel en politiek onderbepaald ”

Maar wat gezegd van de recidivist – bijvoorbeeld de bankier die na de bankencrisis opnieuw overgaat tot business as usual? Of van een organisatie als de maffia die vrij veerkrachtig blijkt? Om van de veerkracht van problematische culturele patronen en bijhorende maatschappelijke regimes – bijvoorbeeld de consumptiemaatschappij – nog te zwijgen. Veerkracht zegt dus wel iets over het functioneren van personen, groepen of instituties, maar is daarbij moreel en politiek onderbepaald.

Juist bij maatschappelijk gebruik van de term is dat problematisch omdat een gepolitiseerde inzet ervan verdoezeld kan worden door die algemene positieve connotatie. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer naar de veerkracht van burgers en van hun organisaties in de civiele samenleving verwezen wordt als een alternatief voor sociaal beleid waarbij de aanzet daartoe, namelijk budgettaire besparingen, verzwegen wordt.

Voor het gebruik van veerkracht als antwoord op maatschappelijke vragen is het daarom belangrijk om de term op een bewuste manier te politiseren. Vragen als veerkracht van wat, voor wie en waartoe, zijn van eerste orde. Veerkracht heeft politieke (bege)leiding nodig, behoeft een normatief discours. Dat probeer ik nu duidelijk te maken vanuit een preciezer begrip van veerkracht als concept.

Mensbeeld

Het begrip ‘veerkracht’ kent al een hele conceptuele geschiedenis. Het is als metafoor verschillende wetenschappelijke domeinen binnengekomen, deels onafhankelijk van elkaar, en heeft zo bijgedragen aan de ontwikkeling van uiteenlopende wetenschappelijke concepten, met de nodige verwarring over fundamenteel te onderscheiden fenomenen. Ook wetenschappelijk is veerkracht (resilience) dus geen eenduidig begrip.

We kunnen daarin enige duidelijkheid brengen via twee soorten onderscheidingen. Om te beginnen hangt de omschrijving van veerkracht in verschillende wetenschappelijke domeinen af van de aspecten van de concrete werkelijkheid waarop het begrip van toepassing is, en zo ook van de specifieke taal die daarvoor ontwikkeld werd: persoonlijkheid, sociale relaties, organisatiestructuren, de interactie tussen economische praktijken en ecosystemen, enzovoort. Met andere woorden: specifieke contexten hebben specifieke kenmerken en leiden tot verschillende formuleringen van veerkracht.

Een meer fundamentele onderscheiding heeft echter te maken met het wereld- en/of mensbeeld dat aan de basis ligt van de ontwikkeling van meer specifieke concepten. En dan stellen we een verschuiving vast van het moderne mechanische wereldbeeld – gekenmerkt door atomisme, lineaire oorzaak-gevolgrelaties, voorspelbaarheid en abstracte ruimte en tijd – naar een ecologisch wereldbeeld – gekenmerkt door interdependentie, complexe causaliteit met terugkoppelingen, onvoorspelbaarheid (o.a. emergentie) en aandacht voor concrete contexten (Peeters 2015). Daarbij stoten we op begrippen van veerkracht die met een van beide paradigma’s samenhangen. Dat is politiek niet onschuldig, zoals we straks zullen zien.

Binnen de wetenschappelijke systeemtheorie worden meestal twee veerkrachtbegrippen onderscheiden, aanvankelijk door Holling (1996) engineering en ecological resilience genoemd. Engineering resilience gaat om het behoud van de efficiëntie van een functie en is ‘het vermogen om over een korte tijdsperiode na een verstoring terug te keren naar een voorafgaande (relatief stabiele) toestand (met een nadruk op kwaliteiten als efficiëntie, controle, standvastigheid, stabiliteit en voorspelbaarheid).’

Daartegenover gaat ecological resilience over het blijven bestaan van een functie en is ‘het vermogen tot zelforganisatie in een nieuwe configuratie na verstoring (met nadruk op kwaliteiten als bestendigheid, aanpasbaarheid, variabiliteit, duurzaamheid, regime-veranderingen en onvoorspelbaarheid)’ (Moser 2008). Zoals de naam aangeeft vindt dit zijn oorsprong in de ecologische wetenschap. In het eerste concept is de oorspronkelijke metafoor van de mechanische veer nog het meest herkenbaar.

Het werd oorspronkelijk in de materiaalkunde gebruikt als een kwantitatieve uitdrukking voor de terugkeer van een materiaal naar zijn oorspronkelijke toestand nadat er druk op uitgeoefend was. Van daaruit is het bijvoorbeeld overgenomen door de psychologie, o.a. als le ressort intime (Cyrulnik). Dat leidde aanvankelijk tot een individualiserende en statische benadering van menselijke veerkracht, met een nadruk op (bepalende) persoonskenmerken. Dat past binnen een ‘medisch’ denkkader en rijmt met de grote vraag naar meet- en beheersbaarheid, maar is voorwerp van een paradigmastrijd binnen de psychologie.

Uit onderzoek blijkt immers dat contextfactoren – de kwaliteit van de sociale en fysische ecologie van een persoon – meer verklaring bieden voor veerkracht dan individuele kenmerken. En dat leidt vandaag tot een sociaalecologische interpretatie van menselijke veerkracht die past binnen een ecologisch wereldbeeld.

Lens

Het eerste veerkrachtconcept kan gebruikt worden voor eenvoudige systemen die gekenmerkt worden door een stabiel evenwicht. Maar dat geldt niet voor complexe systemen zoals personen, menselijke verbanden of sociaalecologische systemen die juist gekenmerkt worden door voortdurende verandering. Daartussen zit dus een wereld van verschil, wat meer dan voldoende reden is om verschillende benamingen te gebruiken. Vandaag kristalliseren die zich onder de termen ‘robuustheid’ (robustness) tegenover ‘veerkracht’ (resilience). De begripsvorming rond veerkracht volgt zo de genoemde paradigmaverschuiving.

Robuustheid, de mogelijkheid om schokken te weerstaan, is een term die vooral bij het ontwerpen van technische systemen (bijv. bruggen, dijken, kerncentrales) gebruikt wordt. Het gaat om het ontwerpen van foutveilige systemen binnen een omschreven grens van onzekerheid. Dat is een beperkter perspectief dan de focus van veerkracht om foutveilige systemen proberen te creëren die in staat zijn tot leren, zelforganisatie en aanpassing aan verandering.

De ramp met de kerncentrales van Fukushima illustreert het probleem van enkel te focussen op berekende risico’s. Men had wel gerekend met de mogelijkheid van aardbevingen, maar niet met de onverwachte combinatie met een tsunami. Een dergelijke beperkte kijk is niet geschikt voor een duurzaamheidstransitie, want fundamentele verandering vraagt om om te kunnen gaan met het onbekende en onverwachte. Daarom wordt binnen engineering robuustheid meer en meer in een ruimere veerkrachtbenadering opgenomen, ook ‘meta-robuustheid’ genoemd.

Veerkracht is volgens mij het best uitgewerkt in het kader van het onderzoek en de theorievorming over sociaalecologische systemen, een domein in volle ontwikkeling. Menselijke samenlevingen maakten altijd al deel uit van ecologische omgevingen en die hebben elkaar al eeuwenlang wederzijds beïnvloed. Dat impliceert dat sociale en ecosystemen niet als dusdanig in een ‘zuivere’ vorm bestaan: op aarde is er geen ‘ongerepte’ natuur meer, en alle sociale systemen hebben biofysische voorwaarden (bijv. voedsel).

Het begrip ‘sociaalecologische systemen’ brengt die verwevenheid van sociale systemen en ecosystemen onder één noemer. Dat relativeert de dichotomie tussen cultuur en natuur en het artificiële onderscheid tussen sociale en biofysische omgeving, en gaat daarbij in tegen de naturalisering van het systeembegrip. Dat impliceert dat de benadering van sociaalecologische systemen open staat voor sociale, culturele en economische invloeden, voor machtsrelaties en handelingspatronen. En dat is noodzakelijk om systemische inzichten te kunnen combineren met sociale actie en met politiek.

“ Groene politiek moet de paradigmawisseling naar een complex wereldbeeld omarmen ”

Politiek is ermee gediend uit te gaan van de beste beschrijvingen die we van de werkelijkheid hebben. Voor groene politiek betekent dat volgens mij dat de paradigmawisseling naar een complex wereldbeeld omarmd moet worden, waaruit volgt dat systeemdenken nodig is om initiatieven en acties te helpen oriënteren. Veerkracht biedt daarbij een lens om naar de wereld te kijken en te zien hoe die in elkaar zit, verandert of veranderbaar is.

Aanmodderen

De relatie van veerkracht met sociale actie zit in haar dynamisch karakter, ‘het vermogen te veranderen om dezelfde identiteit te behouden’ (Folke 2010). Veerkracht is een dynamische vorm van ‘bestendigheid’ die meer inhoudt dan louter reageren op verstoringen.

Veerkracht wijst juist op mogelijkheden om te veranderen en te ontwikkelen als antwoord op moeilijkheden en uitdagingen van allerlei aard, zowel intern als extern. Die idee van verandering maakt deel uit van wat we normaal onder identiteit verstaan. De uitwerking daarvan leidt tot een meerdimensionaal begrip van veerkracht. Naargelang de uitdaging wordt veerkracht als bestendigheid immers verbonden met twee andere systeemkenmerken: aanpassingsvermogen, het vermogen van actoren in het systeem om veerkracht te beïnvloeden, en transformatievermogen, het vermogen om een fundamenteel nieuw systeem te creëren wanneer ecologische, economische of sociale condities het bestaande systeem onhoudbaar maken.

Voor samenlevingsverbanden gaat het erom dat menselijke actoren doelbewust veerkracht kunnen beïnvloeden en zo ook de evolutie van de betrokken systemen. Veerkracht is daardoor een vermogen dat ingezet kan worden bij het nastreven van sociale (systeem)verandering, zoals een duurzaamheidstransitie. Gezien de wezenlijke complexiteit van sociaalecologische systemen en de daarmee verbonden onvoorspelbaarheid – de ‘maakbaarheid’ van de samenleving is beperkt – is veerkracht onlosmakelijk verbonden met een praktijk van samenwerken en sociaal leren.

Veerkracht heeft een performatief karakter: ze vereist een inzet in een praktijk die niet anders dan onoverzichtelijk kan zijn en een feitelijke omgang met allerlei moei[1]lijkheden vereist. Dat kan dus nooit om puur planmatig management gaan, maar de groeiende kennis over de dynamiek van systemen maakt het toch meer dan blind aanmodderen. En in die zin houdt veerkracht ook in dat lerende gemeenschappen min of meer voorbereid zijn op wat komen kan.

Principes

De veerkrachtliteratuur noemt verschillende systeemaspecten waaraan gewerkt kan worden om veerkracht te verhogen. Volgende opsomming van veerkrachtprincipes geeft daarvan enig idee (Lewis & Conaty 2012; Walker & Salt 2012).

  • Diversiteit: een veerkrachtige wereld bevordert en onderhoudt diversiteit in alle mogelijke vormen (biologisch, landschap, sociaal, economisch). Dat staat tegenover elke vorm van monopolievorming. – Modulariteit: een veerkrachtige wereld is opgebouwd uit componenten die onafhankelijk van de rest kunnen opereren en gewijzigd worden. Sociaal kapitaal: een veerkrachtige wereld bevordert vertrouwen, goed-ontwikkelde sociale netwerken en leiderschap.
  • Innovatie: een veerkrachtige wereld benadrukt leren, experimenteren, lokaal ontwikkelde regels en het omarmen van verandering.
  • Overlap: een veerkrachtige wereld heeft instituties waarvan de (bestuurs)structuren ‘redundantie’ inhouden.
  • Korte terugkoppeling: een veerkrachtige wereld heeft korte feedbacklussen. Van belang is een voortdurende communicatiestroom met een korte relatie tussen informatie en actie, wat horizontale verbindingen belangrijk maakt.
  • Ecosysteemdiensten: waar die vandaag door de markt verwaarloosd worden, worden ze door een veerkrachtige wereld alle in aanmerking genomen en gewaardeerd.
  • Gelijkheid: een (wenselijke) veerkrachtige wereld erkent het belang van gelijkwaardigheid tussen mensen en moedigt democratisering aan met inspraak en mogelijkheid tot handelen voor iedereen.
  • Bescheidenheid: een veerkrachtige wereld erkent onze afhankelijkheid van ondersteunende ecosystemen, laat toe om de grenzen van ons meesterschap te waarderen en aanvaardt dat we nog veel te leren hebben over onze relatie met de biosfeer.

Politiek

Als systemisch actiebegrip wordt veerkracht op allerlei domeinen gebruikt, tot en met het ontwikkelen van militaire strategieën als antwoord op netwerkorganisaties als Al Quaeda. Als dusdanig behoort veerkracht tot de condities van politiek veranderingsvermogen, maar is het op zich onvoldoende normatief ingevuld. Actietheorieën lopen daarom best op minstens twee benen: het gaat er niet alleen om inzicht te hebben in hoe dingen in beweging gebracht kunnen worden, maar evenzeer om wat er in het geding is en waartoe verandering moet leiden.

In die zin vraagt inzetten op veerkracht om een fundamenteel politiek-normatief discours. Dat is ook de ratio achter de dubbele titel van mijn boek Veerkracht en burgerschap. Anderzijds merken we in de hierboven opgesomde veerkrachtprincipes wel een aantal normatieve koppelingen. Zo leidt het belang van coöperatie en sociaal kapitaal tot aandacht voor gelijkheid en democratisering. Die koppeling verloopt echter via een complex inzicht, en is niet zomaar af te lezen uit het woord ‘veerkracht’. Bijvoorbeeld de beweging van de Transition Towns hanteert veerkracht als een oriënterend principe, maar volgens mij moet je het dan overladen met normatieve inhoud die er niet noodzakelijk mee verbonden is.

“ Veerkracht biedt munitie om een neoliberaal of conservatief discours te bekritiseren dat veerkracht individualiseert ”

Politiek vind ik het beter om normatieve oriëntatie expliciet te maken via een set van meerdere principes als ecologische rechtvaardigheid, democratische gelijkheid, actief burgerschap, enz. De erkenning van complexiteit betekent immers dat een standpunt van waaruit een maatschappelijke inzet eenduidig vanuit één formulering of principe verwoord kan worden onmogelijk is. Hoewel veerkracht op zich normatief onderbepaald is, biedt het wel munitie om een neoliberaal of conservatief discours te bekritiseren dat veerkracht individualiseert en het als een onderbouwing van individuele verantwoordelijkheid ziet.

Daartegenover spoort veerkracht wel met samenwerking en ‘gedeelde’ verantwoordelijkheid, en daarmee met de idee van actief burgerschap als ‘gedeelde verantwoordelijkheid voor een gedeelde wereld’. Dat neemt het meningsverschil en de discussie over het waartoe niet weg, maar wijst er wel op dat democratische verandering slechts mogelijk is op basis van coöperatie. En dat wordt bij uitstek uitgedrukt in Hannah Arendts (1969:143) begrip van (politieke) macht: “Macht komt overeen met het menselijke vermogen niet slechts te handelen, maar in gezamenlijk overleg [in concert] te handelen. Macht is nooit de eigenschap van een individu; het behoort aan een groep, en blijft slechts bestaan zolang de groep bij elkaar blijft.”

Strijd

Mijn conclusie is dat veerkracht als systemisch actiebegrip wel degelijk kan bijdragen aan het formuleren van een coherente politieke actietheorie die aansluit bij de beste kennis die we vandaag van de wereld hebben. Zo het ook een lens om het programma van een groene partij te helpen formuleren. Maar juist omdat veerkracht normatief te kort schiet wordt het vandaag gepolitiseerd in allerlei richtingen. In die zin is het een ‘politiek’ begrip waarvoor de strijd om een gepaste interpretatie ook gestreden moet worden. Maar het lijkt niet direct geschikt als uithangbord voor een politieke stroming.

Literatuur

  • J.M. Anderies, J. M., Folke, C., Walker, B. & E. Ostrom, ‘Aligning key concepts for global change policy: robustness, resilience, and sustainability’, Ecology and Society, 18(2) (2013), 8.
  • H. Arendt, Crises of the Republic, New York: Harcourt Brace Jovanovich 1969.
  • CARRI Research 2008 Report 2. J. Peeters (red.), Veerkracht en burgerschap. Sociaal werk in transitie. Berchem: EPO 2015.
  • B. Walker & D. Salt, Resilience Practice. Building capacity to absorb disturbance and maintain function, Washington, DC: Island Press 2012. www.resalliance.org
  • C. Folke et al., ‘Resilience thinking: integrating resilience, adaptability and transformability’, Ecology and Society, 15, 4 (2010), 20.
  • C.S. Holling, ‘Engineering resilience versus ecological resilience’. In P. C. Schulze (ed.) Engineering within Ecological Constraints, Washington, DC: National Academy Press 1996, 31-44.
  • M. Lewis & P. Conaty, The Resilience Imperative. Cooperative Transitions to a Steady-State Economy, Gabriola Island: New Society Publishers 2012.
  • S. Moser, Resilience in the face of global environmental change.