Maar wat gezegd van de recidivist – bijvoorbeeld de bankier die na de bankencrisis opnieuw overgaat tot business as usual? Of van een organisatie als de maffia die vrij veerkrachtig blijkt? Om van de veerkracht van problematische culturele patronen en bijhorende maatschappelijke regimes – bijvoorbeeld de consumptiemaatschappij – nog te zwijgen. Veerkracht zegt dus wel iets over het functioneren van personen, groepen of instituties, maar is daarbij moreel en politiek onderbepaald.
Juist bij maatschappelijk gebruik van de term is dat problematisch omdat een gepolitiseerde inzet ervan verdoezeld kan worden door die algemene positieve connotatie. Dat gebeurt bijvoorbeeld wanneer naar de veerkracht van burgers en van hun organisaties in de civiele samenleving verwezen wordt als een alternatief voor sociaal beleid waarbij de aanzet daartoe, namelijk budgettaire besparingen, verzwegen wordt.
Voor het gebruik van veerkracht als antwoord op maatschappelijke vragen is het daarom belangrijk om de term op een bewuste manier te politiseren. Vragen als veerkracht van wat, voor wie en waartoe, zijn van eerste orde. Veerkracht heeft politieke (bege)leiding nodig, behoeft een normatief discours. Dat probeer ik nu duidelijk te maken vanuit een preciezer begrip van veerkracht als concept.
Mensbeeld
Het begrip ‘veerkracht’ kent al een hele conceptuele geschiedenis. Het is als metafoor verschillende wetenschappelijke domeinen binnengekomen, deels onafhankelijk van elkaar, en heeft zo bijgedragen aan de ontwikkeling van uiteenlopende wetenschappelijke concepten, met de nodige verwarring over fundamenteel te onderscheiden fenomenen. Ook wetenschappelijk is veerkracht (resilience) dus geen eenduidig begrip.
We kunnen daarin enige duidelijkheid brengen via twee soorten onderscheidingen. Om te beginnen hangt de omschrijving van veerkracht in verschillende wetenschappelijke domeinen af van de aspecten van de concrete werkelijkheid waarop het begrip van toepassing is, en zo ook van de specifieke taal die daarvoor ontwikkeld werd: persoonlijkheid, sociale relaties, organisatiestructuren, de interactie tussen economische praktijken en ecosystemen, enzovoort. Met andere woorden: specifieke contexten hebben specifieke kenmerken en leiden tot verschillende formuleringen van veerkracht.
Een meer fundamentele onderscheiding heeft echter te maken met het wereld- en/of mensbeeld dat aan de basis ligt van de ontwikkeling van meer specifieke concepten. En dan stellen we een verschuiving vast van het moderne mechanische wereldbeeld – gekenmerkt door atomisme, lineaire oorzaak-gevolgrelaties, voorspelbaarheid en abstracte ruimte en tijd – naar een ecologisch wereldbeeld – gekenmerkt door interdependentie, complexe causaliteit met terugkoppelingen, onvoorspelbaarheid (o.a. emergentie) en aandacht voor concrete contexten (Peeters 2015). Daarbij stoten we op begrippen van veerkracht die met een van beide paradigma’s samenhangen. Dat is politiek niet onschuldig, zoals we straks zullen zien.
Binnen de wetenschappelijke systeemtheorie worden meestal twee veerkrachtbegrippen onderscheiden, aanvankelijk door Holling (1996) engineering en ecological resilience genoemd. Engineering resilience gaat om het behoud van de efficiëntie van een functie en is ‘het vermogen om over een korte tijdsperiode na een verstoring terug te keren naar een voorafgaande (relatief stabiele) toestand (met een nadruk op kwaliteiten als efficiëntie, controle, standvastigheid, stabiliteit en voorspelbaarheid).’
Daartegenover gaat ecological resilience over het blijven bestaan van een functie en is ‘het vermogen tot zelforganisatie in een nieuwe configuratie na verstoring (met nadruk op kwaliteiten als bestendigheid, aanpasbaarheid, variabiliteit, duurzaamheid, regime-veranderingen en onvoorspelbaarheid)’ (Moser 2008). Zoals de naam aangeeft vindt dit zijn oorsprong in de ecologische wetenschap. In het eerste concept is de oorspronkelijke metafoor van de mechanische veer nog het meest herkenbaar.
Het werd oorspronkelijk in de materiaalkunde gebruikt als een kwantitatieve uitdrukking voor de terugkeer van een materiaal naar zijn oorspronkelijke toestand nadat er druk op uitgeoefend was. Van daaruit is het bijvoorbeeld overgenomen door de psychologie, o.a. als le ressort intime (Cyrulnik). Dat leidde aanvankelijk tot een individualiserende en statische benadering van menselijke veerkracht, met een nadruk op (bepalende) persoonskenmerken. Dat past binnen een ‘medisch’ denkkader en rijmt met de grote vraag naar meet- en beheersbaarheid, maar is voorwerp van een paradigmastrijd binnen de psychologie.
Uit onderzoek blijkt immers dat contextfactoren – de kwaliteit van de sociale en fysische ecologie van een persoon – meer verklaring bieden voor veerkracht dan individuele kenmerken. En dat leidt vandaag tot een sociaalecologische interpretatie van menselijke veerkracht die past binnen een ecologisch wereldbeeld.
Lens
Het eerste veerkrachtconcept kan gebruikt worden voor eenvoudige systemen die gekenmerkt worden door een stabiel evenwicht. Maar dat geldt niet voor complexe systemen zoals personen, menselijke verbanden of sociaalecologische systemen die juist gekenmerkt worden door voortdurende verandering. Daartussen zit dus een wereld van verschil, wat meer dan voldoende reden is om verschillende benamingen te gebruiken. Vandaag kristalliseren die zich onder de termen ‘robuustheid’ (robustness) tegenover ‘veerkracht’ (resilience). De begripsvorming rond veerkracht volgt zo de genoemde paradigmaverschuiving.
Robuustheid, de mogelijkheid om schokken te weerstaan, is een term die vooral bij het ontwerpen van technische systemen (bijv. bruggen, dijken, kerncentrales) gebruikt wordt. Het gaat om het ontwerpen van foutveilige systemen binnen een omschreven grens van onzekerheid. Dat is een beperkter perspectief dan de focus van veerkracht om foutveilige systemen proberen te creëren die in staat zijn tot leren, zelforganisatie en aanpassing aan verandering.
De ramp met de kerncentrales van Fukushima illustreert het probleem van enkel te focussen op berekende risico’s. Men had wel gerekend met de mogelijkheid van aardbevingen, maar niet met de onverwachte combinatie met een tsunami. Een dergelijke beperkte kijk is niet geschikt voor een duurzaamheidstransitie, want fundamentele verandering vraagt om om te kunnen gaan met het onbekende en onverwachte. Daarom wordt binnen engineering robuustheid meer en meer in een ruimere veerkrachtbenadering opgenomen, ook ‘meta-robuustheid’ genoemd.
Veerkracht is volgens mij het best uitgewerkt in het kader van het onderzoek en de theorievorming over sociaalecologische systemen, een domein in volle ontwikkeling. Menselijke samenlevingen maakten altijd al deel uit van ecologische omgevingen en die hebben elkaar al eeuwenlang wederzijds beïnvloed. Dat impliceert dat sociale en ecosystemen niet als dusdanig in een ‘zuivere’ vorm bestaan: op aarde is er geen ‘ongerepte’ natuur meer, en alle sociale systemen hebben biofysische voorwaarden (bijv. voedsel).
Het begrip ‘sociaalecologische systemen’ brengt die verwevenheid van sociale systemen en ecosystemen onder één noemer. Dat relativeert de dichotomie tussen cultuur en natuur en het artificiële onderscheid tussen sociale en biofysische omgeving, en gaat daarbij in tegen de naturalisering van het systeembegrip. Dat impliceert dat de benadering van sociaalecologische systemen open staat voor sociale, culturele en economische invloeden, voor machtsrelaties en handelingspatronen. En dat is noodzakelijk om systemische inzichten te kunnen combineren met sociale actie en met politiek.