Honderd jaar geleden werd in de grondwet vastgelegd dat openbaar én bijzonder (religieus) onderwijs beiden door de overheid zouden worden gefinancierd. Deze – in de wereld – unieke constructie was een hoeksteen van wat de Pacificatie wordt genoemd. Kort gezegd een politieke deal tussen enerzijds confessionelen, die al tijden ijverden voor overheidsfinanciering van religieuze scholen en anderzijds sociaaldemocraten en liberalen, die zich hard maakten voor invoering van het algemeen (mannen)kiesrecht. Door deze twee zaken aan elkaar te verbinden en bij wet te regelen werd het conflict beslecht en kregen beiden kampen hun zin. Wat met enige overdrijving de ‘schoolstrijd’ was gaan heten was daarmee definitief ten einde.
Handjeklap
De Pacificatie heeft in het zelfbeeld van Nederland lange tijd welhaast mythische proporties gehad. Het werd gezien als een soort poldermodel avant la lettre en het toonbeeld van hoe in ons landje in tijden van grote nood werd samengewerkt in plaats van gepolariseerd. Deze bijzondere status in het Nederlandse zelfbeeld voor een vrij ordinair staaltje handjeklap is niet alleen historische lariekoek, erger is dat het een taboe heeft gelegd op aanpassing van het toen geregelde. Pleiten voor aanpassing van artikel 23 (dat die financiering van het onderwijs regelt) is vragen om politiek gelazer, omdat je daarmee de toorn van de christelijke partijen en religieuze groeperingen over je afroept. En die deinzen er niet voor terug je oudtestamentische plagen in het vooruitzicht te stellen; menig politicus heeft dat mogen ervaren.
Ook na honderd jaar is de discussie nog altijd zeer emotioneel geladen en staat het te berde brengen van de wenselijkheid van aanpassing voor velen gelijk aan de suggestie dat je aan de vrijheid van onderwijs wilt morrelen. Ik vind dat ook binnen GroenLinks het debat over artikel 23 te lang is lamgelegd uit angst voor een moeilijk debat en politieke schade. De recente opstelling van de Tweede Kamerfractie naar aanleiding van het amendement op het verkiezingsprogramma dat vraagt om herziening van het artikel om de financiële gelijkstelling te doorbreken is tekenend. De lijn van woordvoering is ontwijkend, ademt angst en werpt mist op over hetgeen door de meerderheid van de leden is aangenomen. De hoogste tijd voor een stevige discussie dus.
Ontkerkelijking
Ik zal er niet om heen draaien: ik vind de financiële gelijkstelling van openbaar en religieus onderwijs een historische vergissing. Het is een reliek uit het verleden, in strijd met andere artikelen uit onze grondwet, bevordert segregatie en dient op dit moment geen ander doel dan het in stand houden van machtsposities van de vermolmde zuilbewoners. Wat mij betreft wordt dat vermaledijde artikel 23 dan ook met gezwinde spoed aangepast.
Een belangrijk argument is wat mij betreft dat de gelijke behandeling van religieus en openbaar onderwijs simpelweg niet past bij de tijd waarin we leven. Nederland is een in meerderheid seculier land. De ontzuiling en ontkerkelijking zetten gestaag door, maar ondanks dat gegeven heeft de meerderheid van de lagere scholen nog altijd een religieuze kleur. (zestig procent). De dominante positie van religieus onderwijs staat op gespannen voet met de ontwikkelingen in de samenleving en wordt ontleend aan het feit dat het historisch nu eenmaal zo geregeld is. Dat lijkt me een slecht argument.
Hier vloeit ook een principieel bezwaar uit voort. De scheiding tussen kerk en staat mag wel wat strikter. Juist in een samenleving waarin religie naar de achtergrond verdwijnt. De overheid zou zich verre moeten houden van elke vorm van godsdienstbeleving, juist omdat dat in essentie een individuele aangelegenheid is. Vermenging van iets individueels met ons georganiseerde collectief (de overheid) past dan ook niet.
Discriminatoir
Ik vind het principieel onwenselijk dat de overheid religieuze organisaties ondersteunt en direct of indirect financiert. En ik realiseer me terdege dat dat bijvoorbeeld in het geval van het Leger des Heils, dat ontegenzeggelijk nobel werk verricht, lastig is omdat er geen organisatie is die die leegte zou kunnen vullen. Maar een neutrale overheid die geen onderscheid maakt op religieuze voorkeur zou geen organisaties moeten financieren die kerstening tot doel hebben.
Ook op een andere manier staan religieuze scholen op gespannen voet met de grondwet. Artikel 1 luidt immers: Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Vreemd genoeg hebben religieuze scholen nu juist wel het recht dat onderscheid te maken. De vraag is waarom we blijven toestaan dat religieuze scholen leerlingen en docenten mogen weigeren omdat zij volgens de schoolbesturen niet passen bij de grondslag van de desbetreffende school. Vorig najaar heeft het kabinet nog eens aangegeven niets te zien in een acceptatieplicht.