Laat ik mezelf als voorbeeld nemen. Ik ben achtenzestig jaar oud. Twee van mijn broers hebben kanker. Een is inmiddels overleden. Bij mijn andere broer hebben ze de tumor al jaren weten te bedwingen. Een goede vriendin van me heeft borstkanker.
Mijn neefje is jaren geleden aan aids overleden. Hij stierf toen de epidemie op zijn hoogst was. Een vriend van me kreeg de ziekte pas later, toen er een medicijn voor was. Hij kan er nu goed mee leven. Niet zo lang geleden hoorde ik dat twee van mijn vrienden na een jarenlange relatie uit elkaar gaan. Hij was verliefd geworden op een ander.
Dosis mazzel
Waarom vertel ik dit? Omdat mijn vrienden en ook de vrienden van mijn vrienden waarschijnlijk dezelfde verhalen kunnen vertellen. Nederland is een van de welvarendste landen ter wereld. Mensen leven er langer, gezonder en veiliger. Dat doet echter niets af aan het feit dat ons leven broos en kwetsbaar blijft. Zelfs in een ideale rechtvaardige samenleving met goede zorg blijven mensen kwetsbaar voor de slagen van het lot.
De schrijver Cioran had daar een mooie formulering voor: “Mensen gaan al sinds mensenheugenis dood en toch heeft de dood niets van zijn frisheid verloren”. Vul voor dat woordje ‘dood’ , ‘ziekte’ of ‘gebroken relaties’ in en de zin blijft even waar. Ook in welvarende samenlevingen bestaat geluk nog steeds uit een flinke dosis mazzel.
In haar boek, Het regeren van precairen, maakt Lorey een onderscheid tussen wat zij het ‘precair zijn’ noemt en ‘precariteit’ (ik spreek liever van ‘precariaat’). Mijn leven is ‘precair’, maar ik maak geen deel uit van het ‘precariaat’. ‘Precair zijn’ zegt iets over onze condition humaine en is van alle tijden, het precariaat, daarentegen, markeert een type samenleving.
Werk gaat voor
De negentiende eeuw is de eeuw van het proletariaat, de eenentwintigste die van het precariaat. Beide zijn begrippen die mensen gebruiken om samenlevingen in te delen op grond van het soort arbeid dat men levert. Het zijn ordeningscategorieën.
Een hogere ordeningscategorie is die van het kapitalisme: we leven in markteconomieën waarin op winst gerichte bedrijven op de markt (en vaak ver daarbuiten) de dienst uitmaken. De overgang van proletariaat naar precariaat markeert het feit dat het kapitalisme de laatste decennia ingrijpend van karakter is veranderd:
- technologisch door de opkomst van ICT, digitalisering en de komst van de robots;
- economisch door de overgang van maakindustrie naar diensteneconomie en door globalisering;
- sociaal, omdat de verhouding tussen werknemer en werkgever sterk veranderd is en werk en leven nauwelijks nog van elkaar te onderscheiden vallen;
- juridisch doordat steeds meer arbeidscontracten tijdelijk zijn geworden: vast werk wordt in snel tempo flexwerk;
- psychologisch, tenslotte, omdat de taal van het New Public Management, het managementjargon, diep in ons bewustzijn lijkt te zijn doorgedrongen: dat jargon bepaalt grofweg wie we zijn, hoe we denken, wat prioriteit heeft.
Zo maken populaire films als Lalaland of Toni Erdman duidelijk dat werk altijd voorgaat, ook als dat het einde van je relatie met je partner of een breuk met je ouders betekent.
Masochistisch
In haar boek over het ‘regeren van precairen’ stelt Lorey twee vragen.
- Hoe zijn mensen zo geworden?
- En waar komt die bijna masochistische houding ten opzichte van het werk vandaan?