Met enige regelmaat komt de discussie op of artikel 23 niet moet worden afgeschaft. Weg met al dat bijzonder onderwijs, met name op religieuze gronden. Gewoon iedereen naar de openbare school. Het verkiezingscongres van GroenLinks nam zelfs een amendement aan in die richting met als argument dat de scheiding van kerk en staat scherper mag, dat financiering van onderwijs op religieuze grondslag niet meer van deze tijd is, en dat bijzonder onderwijs segregatie bevordert.
Met dit amendement, dat met een minieme meerderheid werd aangenomen, werd de koers van GroenLinks grondig verlegd. Dat vraagt op zijn minst om een meer diepgaande bezinning op de betekenis en de gevolgen van het voorstel dan op dat moment kon plaatsvinden. Alle reden dus voor een stevig debat binnen de partij over hoe ons stelsel eigenlijk functioneert, wat er wel en niet goed gaat, welke problemen we nu precies moeten oplossen en op welke wijze in onze verdeelde maar niet langer verzuilde samenleving de vrijheid van onderwijs het best kan worden georganiseerd. Dat debat kan dan ook echt recht doen aan de serieuze problemen die er hier en daar zijn, zonder in religieuze of antireligieuze loopgraven terecht te komen.
Terug naar toen
Het huidige systeem dat openbaar en bijzonder onderwijs naast elkaar laat bestaan, is dit jaar precies honderd jaar oud. Het is een voorzichtig evenwicht dat ontstond na een eeuw strijd. Die strijd is wel interessant voor de huidige discussie. De onderwijswet van 1806 probeerde vooral de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs te regelen, onder meer via de bevoegdheid van leerkrachten, schoolinspectie en beschikbare scholen op niet te grote afstand (er was nog geen leerplicht).
Ook toen al bestond er openbaar en bijzonder onderwijs, maar dat was niet per definitie hetzelfde. Openbare scholen werden gefinancierd uit een openbare kas, maar dat kon ook een geestelijke of kerkelijke kas zijn! Bijzondere scholen kregen hun geld van een diaconie, stichting of geldschieter, of werden betaald uit schoolgelden. Inhoudelijk regelde de wet dat het onderwijs onder meer moest bijdragen aan maatschappelijke en (liberaal)-christelijke deugden. Andere religieuze stromingen (orthodoxen, katholieken) werd het moeilijk gemaakt eigen onderwijs vorm te geven.
Dat riep veel onvrede op en in de grondwet van 1848 en de onderwijswet van 1857 werd het onderwijs vrijgegeven, ‘behoudens het toezigt van de overheid en de ‘bekwaamheid en zedelijkheid des onderwijzers’. Het openbaar onderwijs krijgt subsidie van de overheid en moet voor alle kinderen toegankelijk zijn. Daarmee wordt het openbaar onderwijs religieus neutraal. Wie onderwijs van eigen kleur wilde, moest dat zelf betalen. Met het aanscherpen van de kwaliteitseisen (en dus verhoging van de kosten), werden de niet-gefinancierde bijzondere scholen extra onder druk gezet.
Decennia van strijd leidden uiteindelijk tot de wetswijziging van 1917 waarbij geregeld werd dat openbaar en bijzonder onderwijs financieel gelijk werden gesteld. Dat was een compromis op het hoogtepunt van de verzuiling. De liberalen, die zich lang verzet hadden tegen bijzonder onderwijs uit vrees voor religieuze verdeeldheid, accepteerden de financiering van het bijzonder onderwijs in ruil voor het algemeen kiesrecht, waar de confessionele partijen niet voor waren. Zo ontstond de situatie die we nu kennen, verwoord in artikel 23 van de grondwet.
In het kort staat artikel 23 voor het volgende: de overheid is verantwoordelijk voor het onderwijs en het onderwijs is vrij (ook al in 1848). Het openbaar onderwijs wordt door de overheid geregeld en is gegarandeerd in elke gemeente. De wet regelt kwaliteitseisen voor openbaar en bijzonder onderwijs, maar die eisen houden wel rekening met de eigen richting. Openbaar en bijzonder onderwijs worden op gelijke wijze gefinancierd.
Diffuser
Inmiddels leven we in een postverzuilde samenleving. Het is maar de vraag of we tot hetzelfde compromis zouden komen als we het vandaag moesten regelen. Wat dat betreft is artikel 23 sterk gekleurd door de situatie toen. De huidige wereld van openbaar en bijzonder onderwijs ziet er heel anders uit.
Ten eerste is in onze tijd de georganiseerde macht van religie sterk afgenomen en hebben we te maken met een veel diffuser pluraliteit. Dat maakt het moeilijker om een systeem in stand te houden dat uitgaat van erkende levensbeschouwelijke stromingen. Dat blijkt ook uit het feit dat het bijzonder onderwijs vandaag niet alleen religieuze scholen betreft, maar ook scholen met een specifiek pedagogisch model (zoals Montessorischolen) of scholen die levensbeschouwing koppelen aan een pedagogische visie (bv Vrije Scholen).