Grondstoffenoorlogen beperken zich niet tot Afrika. Het Heidelberginstituut voor internationaal conflictonderzoek berekende dat van de 414 conflicten die in 2013 gaande waren, er negentig verband hielden met natuurlijke hulpbronnen. In Afghanistan halen rebellengroepen hun inkomsten uit de handel in edelstenen als smaragd en robijn. De controle over goudmijnen levert de Colombiaanse FARC tot twintig procent van haar inkomsten. Mijnen onder rebellenbewind zijn het allerschadelijkst voor mens en milieu. Zij onttrekken zich geheel aan wetgeving. Het delven van conflictmineralen gaat vaak gepaard met slavernij, uitbuiting, kinderarbeid en verkrachting.
Brood op de plank
Wanneer grondstoffenwinning zo vaak leidt tot grove mensenrechtenschendingen en aantasting van de leefomgeving, is het dan niet beter om de pikhouwelen en graafmachines op te bergen? Op z’n minst totdat een land de instituties heeft die ervoor zorgen dat de grondstoffenopbrengsten worden aangewend voor ontwikkeling?
Deze vraag laat zich beantwoorden door de mijnwerker die morgen weer brood op de plank wil en door de regering die de bodem van de schatkist ziet. Zolang de armoede groot is en de internationale vraag naar grondstoffen blijft bestaan, zullen oproepen om de bodemschatten in de grond te laten aan dovemansoren gericht zijn.
Het wel of niet delven van grondstoffen, daar beslist elk land zelf over. En wie wil een land de kans ontnemen om zich te ontwikkelen? We weten immers dat welvaart creëren uit grondstoffenextractie wel degelijk mogelijk is. De vondst van diamanten in Botswana heeft een groot deel van de bevolking uit de armoede gehaald. Met vallen en opstaan probeert Botswana nu een groter deel van de waardeketen in eigen land te houden, door niet enkel ruwe stenen te exporteren maar ze zelf te slijpen en polijsten.
Botswana kende een relatief goed bestuur op het moment dat de bodemschatten werden ontdekt. Ontwikkeling op basis van grondstoffeninkomsten kan enkel van binnenuit komen en is pas mogelijk als de grondstofrijke landen democratische politieke en economische instituties weten te creëren, zo stelt James Robinson, econoom en co-auteur van bestseller Why Nations Fail. Dit ziet hij nog niet zo snel gebeuren. Econoom Paul Collier, auteur van The Bottom Billion, is optimistischer. Volgens hem beseffen regeringen van grondstofrijke landen meer dan ooit dat ze de opbrengsten moeten benutten om hun economieën minder afhankelijk te maken van grondstoffenwinning en dat economische diversificatie nodig is om minder kwetsbaar te worden voor schommelingen in de grondstoffenprijzen.
Transparantie
Het bezweren van de grondstoffenvloek is dus in de eerste plaats een nationale aangelegenheid. Inspanningen van buitenaf kunnen echter wel helpen om de negatieve spiraal van grondstoffenwinning, corruptie en conflicten te doorbreken en van de vloek een zegen te maken. Ontwikkelingssamenwerking, gericht op goed bestuur, het tegengaan van belastingontwijking door multinationals, het afsluiten van eerlijke handelsverdragen, dit ligt allemaal binnen de verantwoordelijkheid van de geïndustrialiseerde landen die de grondstoffen kopen.
Transparantie is een eerste vereiste bij het aanpakken van de misstanden. Daarom verplicht de Europese transparantie- en boekhoudrichtlijn uit 2014 multinationals in de olie-, gas-, mijnbouw- en bosbouwsector tot country-by-country reporting. De bedrijven dienen te publiceren welke betalingen ze doen in elk land waar ze actief zijn. Zowel multinationals die hun winsten wegsluizen als regeringen die hun inkomsten uit grondstoffen verdoezelen kunnen zo makkelijker aan de schandpaal worden genageld.
Er is ook wetgeving nodig voor ketentransparantie. In de Verenigde Staten zijn beursgenoteerde bedrijven sinds de invoering van de Dodd-Frank Act in 2010 verplicht om openheid te geven over het gebruik van mineralen uit de Democratische Republiek Congo en omliggende landen. De bedrijven moeten onderzoeken of de mineralen in hun producten bijdragen aan de financiering van rebellen. De rapportageverplichtingen zijn gebaseerd op de richtsnoeren voor verantwoorde toeleveringsketens van mineralen uit conflictgebieden, die zijn opgesteld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).
De Europese Unie sprak al in 2011 haar steun uit voor de OESO-richtsnoeren, maar een wetgevend initiatief liet nog lang op zich wachten. Na herhaalde oproepen van het Europees Parlement presenteerde de Europese Commissie in 2014 het langverwachte voorstel. Het betrof helaas een vrijwillig rapportagesysteem voor slechts een klein deel van de bedrijven die conflictmineralen gebruiken. De lobby vanuit het bedrijfsleven tegen nieuwe ‘administratieve lasten’ woog voor de Commissie duidelijk zwaarder dan de mensenrechten in conflictgebieden.
Bindende regels
Vrijwillige initiatieven zullen niets uithalen, daarover zijn de eerder aangehaalde ontwikkelingseconomen Robinson en Collier het eens. Uit een studie van SOMO blijkt dat jaren na de publicatie van de OESO-handleiding slechts dertien procent van de Europese bedrijven die mineralen gebruiken de richtsnoeren volgt. Alleen met bindende regels bereik je echt resultaat, stelt Collier. De VS gingen voorop, maar een Amerikaanse wet alleen kan niet de hele markt opschonen. Robinson vindt dat vrijblijvende systemen enkel fungeren als window dressing.
Ook het bedrijfsleven heeft baat bij heldere wetgeving. De kosten die bedrijven moeten maken voor de rapportages over conflictmineralen – 0,014 à 0,154 procent van de omzet in het eerste jaar en 0,011 à 0,127 procent in de jaren erna, volgens schattingen van de Europese Commissie – zullen aanzienlijk dalen als alle bedrijven meedoen.
Bedrijven die het eerlijk willen spelen hoeven dan niet langer in hun eentje op zoek te gaan naar informatie over de herkomst van hun mineralen, maar kunnen samen optrekken met andere spelers in de sector. Aan oneerlijke concurrentie door roekeloze bedrijven die lak hebben aan mensenrechten komt een eind.