Na drie jaar decentralisaties in het sociale domein maken we in dit artikel de balans op, op basis van ons vierjarig onderzoek naar de interacties tussen hulpverleners en cliënten in deze decentralisaties.
Eerst het goede nieuws. Cliënten blijken tevreden over en hebben waardering voor de fysieke nabijheid van professionals in de nieuwe wijkteams. Voorheen moesten mensen zelf hun weg vinden binnen de verschillende zorgorganisaties en loketten. Nu kunnen ze in de meeste gemeenten naar het wijkteam. In wijkteams werken tien tot vijftien professionals met verschillende achtergronden, bijvoorbeeld maatschappelijk werk, wijkverpleging, schuldhulpverlening of begeleiding naar werk. In plaats van hun eerdere specialisatie als bijvoorbeeld schuldhulpverlener, worden zij nu geacht als ‘generalist’ het hele sociaal domein te beheersen.
Wijkteamleden komen op verzoek of na signalen bij mensen thuis en voeren daar zogeheten ‘keukentafelgesprekken’, waarin verschillende problemen in samenhang besproken en bekeken worden met als doel mensen meer ‘zelfredzaam’ te maken. Cliënten blijken het prettig te vinden dat hulpverleners naar hen toe komen. Dat ze een gewoon gesprek kunnen voeren met een persoon van vlees en bloed. Dit leidt waarneembaar tot vertrouwdheid tussen professionals en cliënten. Deze vertrouwdheid komt tegemoet aan een eerdere klacht dat de verzorgingsstaat voor veel mensen een anoniem doolhof was geworden (Mepschen 2016; Tonkens & De Wilde 2013).
Ook professionals lijken deze vertrouwdheid te waarderen. Bovendien is er dankzij de wijkteams ook maatwerk mogelijk. Professionals kunnen in die fysieke nabijheid en vertrouwdheid de ruimte nemen om de hulp te bieden, of te organiseren, die de cliënt nodig heeft. Overigens hebben niet alle gemeenten wijkteams; soms blijven organisaties apart werken en worden keukentafelgesprekken gevoerd door Wmo-consulenten.
Ook de belofte van samenwerking tussen verschillende organisaties en disciplines wordt behoorlijk waargemaakt. Professionals ervaren vaak steun van collega’s in hun team, en hebben meer gelegenheid om collega’s om hulp en advies te vragen. Wel zijn er nieuwe vormen van concurrentie ontstaan die samenwerking tussen organisaties belemmeren.
De decentralisaties hebben echter ook problematische kanten, die deze voordelen deels tenietdoen. We bespreken achtereenvolgens het povere beleidsideaal van zelfredzaamheid en tekorten aan professionaliteit, democratie en solidariteit.
Zelfredzaamheid: altijd prijs
Zelfredzaamheid is het leidende ideaal in de decentralisaties van het sociale domein. Wie zou daartegen willen zijn? Zelfredzaamheid is bovendien een succesvol ideaal. Een evaluatie van het programma Meedoen werkt in Amsterdam, dat gericht was op doorstroom naar de arbeidsmarkt en op deelname aan buurtactiviteiten of doorverwijzing naar de lokale zorginfrastructur van mensen met gering perspectief op werk, berekende dat 67 procent van de deelnemers na zes maanden op ten minste één terrein meer zelfredzaam is geworden (Carlier, Lindeman & Van Loon 2016). Ons onderzoek laat echter zien dat zo’n percentage weinig zegt over de praktijk. Wijkteamleden (en Wmo-consulenten) deden in bijna alle gevallen een poging om het netwerk van cliënten in te schakelen.
Maar in slechts drie van de 66 keukentafelgesprekken waarin dit verwacht mocht worden, leidde dit daadwerkelijk tot een grotere inzet van dit netwerk. Vaak bleek dit niet mogelijk of wenselijk. Meestal is er al veelvuldig een beroep gedaan op familie, vrienden en buren op het moment dat mensen bij een wijkteam of Wmo-loket aankloppen. Ook kampen mensen in het eigen netwerk vaak zelf met problemen, wonen te ver weg of zijn zelfs medeveroorzakers van de problemen van de hulpvrager. Soms heeft de hulpvrager geen naasten (meer).
Daarnaast past het vragen van hulp vaak niet bij de aard van de relatie. Buren helpen elkaar met een kopje suiker of het zorgen voor de planten, maar houden elkaar emotioneel graag op afstand. Vriendschap is meestal gebaseerd op gedeelde interesses, en daar past onderlinge hulp vaak niet bij. En met intimi zoals kinderen of ouders is er vaak met moeite een precair evenwicht bereikt, dat bedreigd wordt wanneer er (meer) hulp gevraagd en gegeven moet worden. Kortom: professionals komen er dus meestal al snel achter dat grotere inzet van het netwerk niet mogelijk is, en (meer) professionele hulp dus noodzakelijk.