Antonio Gramsci, Alle mensen zijn intellectuelen. Notities uit de gevangenis. Vertaald & toegelicht door Arthur Weststeijn. Uitgeverij Vantilt, 2019
Antonio Gramsci, Alle mensen zijn intellectuelen. Notities uit de gevangenis. Vertaald & toegelicht door Arthur Weststeijn. Uitgeverij Vantilt, 2019

Essay

Jesse Klaver houdt het zijn publiek bij elke gelegenheid voor: we zijn een beweging, een beweging voor verandering. En als het applaus als graadmeter zouden dienen, zou je het bijna gaan geloven: we gaan Nederland veranderen. Maar nadat ik de GroenLinkse leider een paar keer zijn boodschap heb zien verkondigen, borrelen er bij mij toch wat vragen op. Hoe gaan we dat dan doen? Zit er een gedachte achter? Een strategie? Is de optimistische verwachting gebaseerd op een analyse van de machtsverhoudingen? Schuilt er een duidelijke opvatting over politiek in? Of hebben we hier te maken met een vorm van politieke framing die in de eerste plaats moet leiden tot voldoende zetelwinst om toekomstige deelname aan een kabinet onvermijdelijk te maken, om daar alles een graadje linkser en groener te maken?

Ik hoop het eerste, ik vrees het tweede. Heftige debatten over de staat, de politiek, de maakbaarheid van de samenleving en politieke machtsvorming zijn in linkse kringen steeds minder bonton geworden. Ze hebben iets ouderwets gekregen. Marxisten, ooit gespecialiseerd in dit soort vragen, zijn toch vooral residuen uit de vorige eeuw. Begrippen als klasse, kapitalisme, uitbuiting, klassenstrijd (met een ‘n’) en historisch-materialisme zijn in linkse kringen ingewisseld voor netwerksamenleving, transitie, diversiteit, kwetsbare mensen, koopkrachtverlies, veelverdieners. Analytische begrippen en kaders lijken te zijn vervangen door op zichzelf staande typeringen. Je bent tegenwoordig al heel links als je het woord ‘ongelijkheid’ en natuurlijk ‘duurzaamheid’ in de mond neemt. De ooit te veroveren staat is een neutrale overheid geworden. De politiek - en links heeft zich daar niet aan kunnen onttrekken – is veranderd in scoren in de media, uitgekiende framing, campagnestrategieën en de gunst van het electoraat.

Intellectuele honger

Het is dan ook niet verbazingwekkend dat in rechtse kringen meer intellectuele honger tot ontwikkeling komt dan in het wat uitgeblust ogende linkse kamp. Rechts is nu in de positie die links in de jaren zeventig innam, namelijk die van steeds populairder wordende criticaster van de bestaande orde. Rechts is allang de fase voorbij dat het louter populistische sentimenten oproept, maar vormt voor steeds meer mensen ook een intellectueel project. Want de aversie tegen links, tegen het cultuurrelativisme, tegen de grachtengordelelite, vraagt natuurlijk wel enige analytische onderbouwing. Hoe is deze orde ontstaan? Hoe hebben de machtsverhoudingen zich ontwikkeld? Wat is de rol van de staat daarin? Het zijn decennialang vragen geweest waar linkse intellectuelen boeken over vol schreven, maar waar nu ook rechts-conservatieven zich ook de hersens over breken.  

Wat dat betreft is Forum voor Democratie met de ijdele Thierry Baudet niet zomaar een nieuwe aflevering in een serie elkaar opvolgende populistische Idols-verkiezingen, maar veel meer dan bij de LPF en de PVV is er sprake van een soort intellectuele coming-out. Je ziet het aan de aanhang, die eerder doet denken aan studentencorpora en oude sociëteiten dan aan de voetbaltribune bij Feyenoord. 

Gevangenisnotities 

Ongetwijfeld heeft deze ontwikkeling mede een rol gespeeld bij de beslissing om het werk van twee klassieke vooroorlogse denkers over staat en politiek, Antonio Gramsci (1891-1937) en Carl Schmitt (1888-1985), opnieuw in een Nederlandse vertaling uit te brengen. Beiden leveren immers grondstoffen voor het debat dat door rechts nieuw leven wordt ingeblazen. Daarbij is de belangstelling voor Antonio Gramsci op zijn minst opmerkelijk te noemen. We kennen de Italiaan als de intellectuele voorman van de vooroorlogse PCI, de Italiaanse communistische partij, die door Mussolini in de gevangenis werd gegooid waar hij op kleine papiertjes en in een taal waarmee hij de censuur kon ontlopen zijn beroemd geworden gevangenisnotities schreef. De belangrijkste delen daarvan zijn nu opnieuw vertaald door Arthur Weststeijn onder de titel Alle mensen zijn intellectuelen. Weststeijn, als historicus en filosoof verbonden aan de Universiteit Utrecht, maakt in zijn zeer verhelderende toelichting duidelijk waarom vooraanstaande rechtse politici met zijn gedachtegoed weglopen; onder anderen Matteo Salvini, tot voor kort Italiaanse vicepresident en voorman van Lega Nord, en Marion Maréchal, het gezicht van jong rechts in Frankrijk.  

Dit betreft overigens vooral een strategische omhelzing van zijn denkbeelden. In zijn gevangeniscel boog Gramsci zich over de vraag waarom het de fascisten wel en de communisten niet was gelukt om de macht te grijpen. In het door en door katholieke Italië, zo analyseerde hij, was het niet voldoende om een economische en politieke strijd om de macht te voeren. Die zou je pas kunnen winnen als je ook de strijd op het terrein van de cultuur, van de ideologie voert. Je moet dat terrein bezetten door geestverwanten op belangrijke posities te zetten, het onderwijs naar je hand te zetten, media voor je zaak te winnen en actief bondgenoten te werven. Communisten slagen er alleen in de om de macht te grijpen als hun denkbeelden ‘hegemoniaal’ worden –  een cruciaal begrip in het oeuvre van Gramsci. In dat proces spelen ‘organische’ intellectuelen een hoofdrol, mensen die in de praktijk van het dagelijkse leven op allerhande terreinen partij kiezen en zich manifesteren. Daarbij vat Gramsci het begrip ‘intellectueel’ heel ruim op, want voorzien van de juiste inzichten zijn in principe alle mensen intellectuelen.

Klasseloze maatschappij 

Gramsci ontwikkelde in zijn gevangenisnotities een omvattende strategie om uiteindelijk de politieke macht te veroveren en de klasseloze maatschappij - in dat opzicht bleef hij een overtuigd marxist - te realiseren. In de marxistische en communistische traditie van eind jaren twintig was dat een nieuw geluid. In die kringen domineerde het gedachtegoed van Marx en Lenin, gebaseerd op het primaat van de economische en politieke klassenstrijd.  Voor Gramsci was dat in het katholieke Italië te beperkt: zonder onderwijzers, ambtenaren, progressieve middenstanders, ondernemers, ja zelfs priesters redden we het niet, was zijn boodschap. Een strategie die pas decennia later echt doordrong tot de politieke praktijk toen de PCI in de jaren zeventig de aanzet gaf tot het zogenaamde eurocommunisme, waarbij zij zich ontdeed van de dogma’s van het klassieke communisme. In Nederland werd Gramsci in dezelfde jaren ontdekt door uit de studentenbeweging voortgekomen linkse intellectuelen die in zijn denken een legitimatie vonden om op hun eigen terreinen (onderwijs, universiteit, openbaar bestuur) de goede zaak van de arbeidersklasse te dienen door een ‘lange mars door de instituties’ te beginnen – een strategie die in 1969 voor het eerst door de Duitse studentenleider Rudi Dutschke werd aangeprezen.  

Precies hier tekent zich de dubbelzinnigheid van de rechtse omarming van Gramsci af. Aan de ene kant gebruiken rechtse denkers zijn gedachtegoed om te verklaren dat sinds de vermaledijde jaren zeventig het links-liberale denken ‘hegemoniaal’ is geworden. Er is volgens hen een ‘cultuurmarxistische’ elite opgestaan die het cultuurrelativisme predikt, natiestaten heeft opgeofferd voor Europa, kosmopolitisch denkt, lokale culturen in de uitverkoop doet en diversiteit heilig verklaart. Wat in de jaren zeventig bevochten moest worden, is in hun ogen ‘hegemoniaal’ gemeengoed geworden.

Aan de andere kant trekken ze uit deze analyse lering door voor hun politieke ambities een vergelijkbare strategie te volgen. Toen Baudet enkele jaren geleden warm liep voor zijn politieke opmars, kreeg hij – zo vertelt hij het tenminste zelf – een bijzonder advies ingefluisterd door de Britse conservatieve denker John Laughland (die later zou spreken op het eerste partijcongres van de FvD): “Thierry, doe niet als Lenin, maar als Gramsci.” Droom dus niet van een snelle politieke revolutie, maar begin aan een lange cultuurstrijd. Dus zei Baudet na de tegenvallende resultaten bij de Europese verkiezingen tijdens een bijeenkomst van FvD-jongeren: “Ach, het gaat ons niet om de zeteltjes, maar om posities in het onderwijs, in de media, op de universiteiten. Wij denken op de lange termijn.” Dat verklaart ook het instellen van een meldpunt voor linkse docenten die het onderwijs zouden indoctrineren: je moet de overheersende positie van je tegenstander permanent onder druk zetten en aan de kaak stellen.   

De vraag is natuurlijk wel wat de ‘organische intellectuelen’ van dit opkomende rechts dan te melden hebben. Wat is hun denkraam, hun analysekader? Hun politieke standpunten mogen inmiddels als bekend worden verondersteld - stuk voor stuk gruwelen voor linkse Guttmenschen (en zo zijn ze ook bedoeld) - maar is er ook intellectueel diepgang aan te geven? Een doordenking waarin opvattingen schuil gaan over de vraag wat politiek is?

Controversieel denker 

Goede kans dat in toekomstige beschouwingen daarover steeds vaker de naam van de Duitse rechtsgeleerde en filosoof Carl Schmitt zal opduiken. Uitgeverij Boom bracht dit voorjaar zijn bekendste, uit 1927 stammend en in 1932 herschreven boek Het begrip politiek in een nieuwe Nederlandse vertaling op de markt. Schmitt was (en is) een controversieel denker waarmee linkse kringen lange tijd geen goede sier konden maken, omdat hij in 1933 collaboreerde met het nazibewind en vier jaar lang één van de topjuristen was die het Hitler-regime staatsrechtelijk legitimeerden. Hoewel hij vervolgens door de nazi’s aan de kant werd gezet, was daarmee zijn reputatie voor de rest van zijn leven bezoedeld. Maar zijn geschriften bleven hun aantrekkingskracht houden omdat ze een theoretisch en analytisch kader geven aan ervaren bedreigingen of grote gebeurtenissen of, recenter, een verklaring geven voor hoe een aantal politiek leiders zich gedraagt. In dat opzicht oefent Schmitt ook aantrekkingskracht uit op linkse denkers, zoals de Belgische politiek-filosoof Chantal Mouffe in het vorige nummer van de Helling nog demonstreerde, zij het dat ze zich wel steeds verplicht voelen afstand te nemen van de totalitaire kanten van zijn gedachtegoed te halen.

In Het begrip politiek stelt Schmitt dat vijandschap de politiek definieert. Zijn denken is gebaseerd op antagonismen. Zoals moraal gaat over de tegenstelling tussen goed en kwaad, zo gaat de politiek over vriend en vijand. Dat betreft niet zozeer individuen die elkaar naar het leven staan: de vijand waar Schmitt over spreekt, is een publieke vijand die een politieke gemeenschap samenbindt in de strijd tegen de buitenstaander. Een vijand is volgens Schmitt daarmee een noodzakelijke bestaansvoorwaarde voor elke gemeenschap die zichzelf als een eenheid beschouwt. Elke homogeniteit, elke stabiliteit is slechts mogelijk tegenover een dreiging, waarbij de vijand gezien wordt als een minderwaardig soort, een gevaar voor de eigen beschaving, een bedreiging van de volksgemeenschap. Dat rechtvaardigt ook dat de vijand met geweld (oorlog) kan worden bestreden, en dat de heersende macht aan zijn onderdanen mag vragen om hun leven te geven in de strijd tegen de dreiging van buiten.  
Ter verdediging van Schmitt: hij baseerde zijn begrip van de politiek en de staat niet op een normale toestand, waarin de in de democratische arena verschillende belangen tot een consensus komen. Hij was geïnteresseerd in wat er gebeurt als er sprake is van een noodtoestand, van een grote bedreiging. ‘In het uitzonderlijke doorbreekt de kracht van het werkelijke leven het omhulsel van een door herhaling verstard mechaniek’, aldus Schmitt. De ware aard van de staat moet zich bewijzen in wat hij de uitzonderingstoestand noemt, als de dreiging immens is en de nood aan de man.

Soeverein leiderschap 

Dat vraagt, volgens Schmitt, om soeverein leiderschap. Schmitt heeft niks met pluralistische of liberale beschouwingen over de democratie; die leiden in zijn ogen alleen maar tot chaos omdat ze de ware dynamiek van de politiek ontkennen (depolitiseren) en daarmee de staat krachteloos maken. In de context van de chaotische Weimarrepubliek, waarin hij zijn geschriften schreef, is dat overigens niet helemaal een onzinnige gedachte. Met deze anti-pluralistische, antiliberale opvatting zou je Schmitt een voorloper kunnen noemen van wat wel de 'totalitaire democratie’ wordt genoemd. Overigens een staatsvorm die in die dagen duizend kilometer oostwaarts nogal drastisch in de praktijk werd gebracht en die voor Schmitt een schrikbeeld vormde: het communistische Rusland.

Hier past een disclaimer. Het voorafgaande doet niet helemaal recht aan de redenering die Schmitt in Het begrip politiek opbouwt. Zijn analyse zit veel doorwrochter in elkaar. Dat is ook de reden waarom zijn werk nog steeds gelezen en bediscussieerd wordt. Daar komt bij dat wie, zoals schrijver dezes, in een links-liberale traditie is opgevoed, het moeilijk heeft om zijn denkwijze zo objectief mogelijk weer te geven, zonder de gruwelen van het nazisme voor ogen te houden.  

Maar wie Schmitt met de ogen van nu leest ziet ook Trump, met zijn Make Amerika great again, zijn muur tegen immigranten, zijn twitteroorlog tegen iedereen die hem niet welgezind is. Wie Schmitt nu leest ziet in Oost-Europa Poetin en Orbán Schmittiaans regeren, hoort de roep om sterke leiders en de aanzwellende kritiek op de democratie. Wie Schmitt nu tot zich laat doordingen, beseft dat het debat tussen Zwarte-Piet-afschaffers en traditieadepten niet een onschuldig treffen is, maar bijna een vorm van oorlog, een kwestie van levensbelang.

Intellectuele zuigkracht 

Erg verbazingwekkend is het dus niet dat Schmitts gedachtegoed gretig aftrek vindt in het baudetiaanse kamp. Misschien dat ze zijn toch wat besmette naam niet zullen noemen in de beschouwingen, maar met Gramsci in de hand en Schmitt in het hoofd zullen ze heel wat vijandelijke gevaren (immigratie) en bedreigingen (klimaatapostelen) ontwaren, die we (de Nederlandse natie) het hoofd moeten bieden, inclusief de linkse diversiteitsdenkers, de alles goedpratende linksliberalen, die als handlangers van de vijand en als ‘cultuurmarxistische’ kuddedieren de ware vertolkers van onze cultuur en tradities moedwillig blijven demoniseren.

Links kan deze rechtste hergroepering afdoen als een relatief marginaal electoraal verschijnsel, maar ondertussen schuift het denken van andere partijen wel die kant op. Je hoeft anno 2019 niet meer in het centrum van de macht te vertoeven om intellectuele zuigkracht uit te oefenen. Je moet vooral effectief in de sociale media weten te opereren. In feite is de dominante prudent-progressieve mentaliteit, zoals het SCP de stemming in Nederland tot de opkomst van Fortuyn karakteriseerde, al sinds 2002 in verval aan het raken. Electoraal gesproken is links sinds de Tweede Wereldoorlog nog nooit zo zwak geweest en ideologisch al jaren in het defensief.

Dat verander je niet door in de kantines van de kantoren en fabrieken de  professionals toe te spreken, hoe nuttig dat op zichzelf ook is. Dat verander je niet door electoraal succes als de uitdrukking van een beweging voor echte verandering te claimen. Dat verander je door goed na te denken over wat een strategie voor verandering meer inhoudt dan een goede campagne en accurate mediabewerking. Dat verandert door goed na te denken over politieke machtsvorming, over de rol van de staat, over de verhouding tussen politiek en cultuur, over oude vraagstukken in een moderne tijd. Dat verander je door rechts als een tegenstander van formaat te zien die met alle intellectuele kracht die links bezit bestreden zal moeten worden. Dat is waar het werk van Gramsci en Schmitt links vandaag de dag toe uitdaagt: diep, heel diep nadenken over wat anno nu politiek en politieke machtsvorming is.

    Literatuur

    Antonio Gramsci, Alle mensen zijn intellectuelen. Notities uit de gevangenis. Vertaald & toegelicht door Arthur Weststeijn. Uitgeverij Vantilt, 2019

    Carl Schmitt, Het begrip politiek. Vertaald door George Kwaad en ingeleid en na beschouwd door Theo de Wit. Uitgeverij Boom Klassiek, 2019