Hoe komen groene partijen aan de macht?
Op dit moment zijn er slechts enkele Europese landen met groene partijen in de regering, waaronder Zweden en Finland. Heel verschillend is de manier waarop de groene partijen in deze buurlanden aan de macht kwamen. De Finse Groene Liga (Vihreä liito), de eerste groene regeringspartij in een westers land, trad in 1995 toe tot een zogeheten regenboogcoalitie bestaande uit linkse en rechtse partijen. Ook in de huidige regering is dat weer het geval: de Groenen werden op 6 juni 2019 lid van een brede coalitie van sociaaldemocraten, de boerenpartij, een linkse partij en de Zweedse minderheidspartij. De Groenen leveren de ministers van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Milieu.
De Zweedse Milieupartij de Groenen (Miljöpartiet de Gröna) werd vijf jaar geleden juist coalitiepartner van de sociaaldemocraten. De Groenen hadden al jaren een productieve relatie met de sociaaldemocraten en gedoogden sinds de jaren negentig sociaaldemocratische minderheidskabinetten. De laatste jaren trokken de partijen ook richting de verkiezingen samen op en presenteerden ze zich als rood-groene coalitie tegenover de centrumrechtse alliantie van christendemocraten, boeren, liberalen en conservatieven.
De Zweedse politiek wordt gedomineerd door deze twee blokken. Toen het linkse blok in 2015 de verkiezingen won, kwamen de Groenen in het kabinet. Ook na de verkiezingen van 2018 domineerde het rood-groene blok en gingen de Groenen opnieuw regeren. De partij leverde vier ministers: voor Milieu en Klimaat, Ontwikkelingssamenwerking, Huisvesting en Emancipatie.
Twee paden naar de macht
Groene partijen in Europa hebben de macht dus tot nog toe via twee verschillende paden veroverd. Ten eerste via het Zweedse pad, dat is gebaseerd op een pre-electoraal pact: de afspraak tussen een groene partij en een andere (vaak sociaaldemocratische) partij om na de verkiezingen samen te regeren. Zo kwamen niet alleen de Zweedse Groenen, maar ook de Groenen in Frankrijk, Italië, Denemarken en Nieuw-Zeeland in het kabinet. Groene partijen maakten sinds de jaren zeventig twintig keer deel uit van een coalitie. Elf keer daarvan waren ze onderdeel van een pre-electoraal pact. Blokvorming is een fundamenteel onderdeel van de manier waarop politiek bedreven wordt in landen als Denemarken, Zweden en Noorwegen. Maar ook politieke vernieuwers als Alexis Tsipras in Griekenland en Emmanuel Macron in Frankrijk gebruikten pre-electorale pacten om aan de macht te komen.
Ten tweede dus via het Finse pad, waar groene partijen optreden als vrije speler. Voorwaarde voor succes in dit traject, zoals het Finse voorbeeld laat zien, is dat de Groenen een gematigd programma hebben, zodat ze kunnen samenwerken met partijen op zowel links als rechts. Sinds de jaren zeventig zijn er in Europa meer dan 120 verkiezingen geweest waarbij groene partijen in het parlement kwamen. Ongeveer honderd keer hadden de Groenen geen pre-electoraal pact gesloten met andere linkse partijen. Van die honderd gevallen dat Groenen als vrije speler opereerden, kwamen zij slechts negen keer in het kabinet. Op één uitzondering na, het eerste kabinet-Schröder in Duitsland in 1998, waren dit coalities met ten minste één rechtse partij.
De Finse Groenen kwamen op deze manier al vijf keer in de regering. Binnen de groene familie zijn de Finse Groenen meer gematigd, zeker op sociaaleconomische thema’s zoals belastingen en sociaal beleid. Daarom zijn ze in staat te regeren in brede coalities die in Finland altijd hebben bestaan uit ten minste één rechtse partij. De Luxemburgse en de Belgische Groenen regeerden in paars-groene combinaties met liberalen en sociaaldemocraten. De Ierse Groenen gingen zelfs helemaal over rechts.
Dat een groene partij als vrije speler moet kunnen samenwerken met rechtse partijen, geldt niet alleen op het nationale niveau: de Duitse Groenen die op dit moment in de helft van de deelstaten aan de macht zijn, doen dat in veel verschillende constellaties. Op dit moment regeren ze even vaak met de liberale FDP of de Christendemocratische CDU als met de sociaaldemocratische SPD. Dit vereist grote flexibiliteit van de Duitse Groenen. Ook op het gemeentelijke en provinciale niveau in Nederland regeert GroenLinks vaak in brede coalities met rechtse en linkse partijen. Wil een linkse partij als vrije speler in het kabinet komen, dan moet deze in staat zijn compromissen te sluiten met een rechtse partij.
Formatiepogingen GroenLinks
De uitkomsten van de formaties waar GroenLinks eerder aan deelnam, zijn vanuit twee perspectieven te bezien. In 2006, 2010 en 2017 stond GroenLinks op de drempel van het kabinet. Alle keren moest de partij onderhandelen met CDA of VVD. De inhoudelijke en ideologische verschillen tussen GroenLinks en deze partijen zijn groot. Vanuit het Finse perspectief bekeken bleken deze verschillen te groot: in 2017 stapte GroenLinks uit de formatie vanwege het onderwerp migratie. In 2010 had GroenLinks weliswaar goede banden met vooral D66 en een verkiezingsprogramma met aanknopingspunten voor rechtse partijen, maar brak de VVD de formatie af vanwege de omvang van de bezuinigingen en koos de partij voor een coalitie met gedoogsteun van de PVV. In 2006 waren grote verschillen op groene en sociaaleconomische thema’s voor GroenLinks reden om de gesprekken over coalitievorming niet aan te gaan.
Kortom, keer op keer bleek het lastig voor GroenLinks om tot inhoudelijke afspraken te komen met rechtse partijen. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de ChristenUnie in 2006 en 2017 de plek van GroenLinks innam in de formatie: de ChristenUnie heeft op sociaaleconomische onderwerpen een veel gematigder programma dan GroenLinks. Op de punten die voor deze partij het meest belangrijk zijn, toont de ChristenUnie zich bovendien heel pragmatisch: op het gebied van gezinsrecht en medische ethiek accepteert de ChristenUnie de status quo. GroenLinks staat in economisch opzicht verder van de VVD af en op een van de meest fundamentele punten voor GroenLinks – klimaatverandering – is een pas op de plaats voor de partij allesbehalve acceptabel.
Vanuit het Zweedse perspectief is er een andere verklaring voor het uitblijven van GroenLinkse regeringsdeelname. VVD, CDA en D66 waren voorafgaand aan de verkiezingen van 2017 overeengekomen om na de verkiezingen samen de kern van de nieuwe coalitie te vormen: het zogeheten motorblok. GroenLinks had de keuze zich aan te sluiten bij dit motorblok of niet. Een dergelijke verstandhouding van ‘samen uit, samen thuis’ ontbrak tussen GroenLinks en een van de andere partijen aan tafel. Het was denkbaar geweest dat D66 en GroenLinks samen de formatie met VVD en CDA waren ingegaan. In dat geval had de formatie niet stuk hoeven lopen op het migratiestandpunt van GroenLinks, omdat VVD en CDA zonder D66 weinig andere opties hadden om te regeren. Het gebrek aan samenwerking op links verklaart ook waarom GroenLinks na de verkiezingen van 2006 niet in het kabinet kwam: de relatie tussen GroenLinks en de PvdA was toen niet zodanig dat de twee partijen samen in de formatie optrokken.
De enige keer dat een voorloper van GroenLinks in de coalitie kwam, waren de relaties met D66 en PvdA veel beter. In 1971 en 1972 werkte de Politieke Partij Radikalen (PPR) samen met deze twee partijen. Zij sloten het Progressief Akkoord, hadden een gezamenlijk programma en presenteerden zelfs een schaduwkabinet. Na de verkiezingen van 1972 wisten ze door hun samenwerking het kabinet-Den Uyl te forceren. Het programma van de PPR deed qua radicaliteit niet onder voor het huidige verkiezingsprogramma van GroenLinks. Een van de punten was dat werknemers een grotere invloed moesten krijgen op beslissingen van bedrijven en moesten delen in de ondernemingswinsten, en grondspeculatie moest onmogelijk worden gemaakt. Het kabinet- Den Uyl nam beide punten op in zijn programma.
Geen garantie voor de grootste
Een veelgehoorde misvatting is dat een partij die veel stemmen krijgt vrijwel automatisch in het kabinet komt, en dat het voor GroenLinks dus vooral zaak is de grootste te worden. Natuurlijk gaat een partij met slechts een paar zetels niet regeren. Politiek in Nederland is tellen tot 76, en de partij die meer kan bijdragen aan die 76 zetels heeft meer kans in de regering te komen. Tegelijkertijd is regeringsdeelname ook met weinig zetels niet onmogelijk. De ChristenUnie zit nu voor de tweede keer in vijftien jaar in het kabinet terwijl deze partij nooit meer dan zes zetels heeft gehaald. Groene partijen uit Frankrijk en Italië zijn meerdere keren met minder dan 2 procent van de zetels aangesloten bij een coalitie. In Oostenrijk, Luxemburg en Denemarken werden Groenen met ruim meer dan 10 procent van uitgesloten van regeringsdeelname. In Nieuw-Zeeland kregen de Groenen onlangs na verlies van bijna de helft van hun zetels voor het eerst ministers. De sociaaldemocraten profiteerden van het verlies van de Groenen, kregen zo een sterke positie en konden het initiatief bij de formatie naar zich toe trekken.
Zelfs het grootste aantal zetels biedt geen zekerheid om in het kabinet te komen. Bij de formaties van 1971, 1977 en 1982 bleef de grootste partij in de Tweede Kamer, de PvdA, buiten het kabinet. Bij een meerderheid van de verkiezingen sinds 1967 in Nederland kwam een van de twee grootste partijen niet in de regering. Bij politiek gaat het met name om het zoeken van een meerderheid voor een nieuwe coalitie. De grootste partij heeft geen alleenrecht op regeringsdeelname. De fundamentele vraag is dan ook of partijen die een meerderheid hebben op basis van programmatische samenwerking en onderling vertrouwen samen kunnen optrekken.