Onzichtbare hand
Een van de bekendste begrippen uit het werk van Smith is de metafoor van de ‘onzichtbare hand’. Omdat Smith zo vaag is over dit begrip, is het begrijpelijk dat generaties economen na hem naarstig zijn blijven zoeken naar de ware betekenis (of er een eigen draai aan gaven). De onzichtbare hand komt voor het eerst voor in een essay dat Smith schreef over astronomie toen hij 17 jaar was, en het duikt op in The Theory of Moral Sentiments uit 1759 waar het meer gezien moet worden als de ‘Voorzienigheid’. Veenbaas geeft in zijn inleiding een mooie invulling aan het begrip: “Waar de zwaartekracht van Newton ervoor zorgt dat de planeten netjes om de zon draaien, zorgt de onzichtbare hand bij Smith ervoor dat de economie in evenwicht blijft en optimaal functioneert.”
De onzichtbare hand van Smith moet dus zorgen voor economische voorspoed voor iederéén, en niet zoals in de praktijk doorgaans gebeurt voor de kleine elite die de economische en politieke macht heeft. In Smiths redenering zorgt iemand die zijn best doet om een zo hoog mogelijk inkomen te verwerven daarmee ook voor een stijging van het totale inkomen van het land en dus voor een grotere welvaart van iedereen.
Voorwaarde daarbij is wél dat iedereen zich aan de natuurwetten van het vrije economische verkeer houdt. Dat betekent: geen handelsbeperkingen, geen sectoren beschermen en ervoor zorgen dat grote bedrijven niet te veel macht krijgen. En daar gaat het doorgaans mis, wist Smith ook. Hij geeft in zijn boek dan ook meerdere voorbeelden waarom de onzichtbare hand juist níet goed werkt. Smith verkeerde vaak genoeg in het gezelschap van de economische elite van Schotland om te weten dat handelaren, als ze daarin niet gehinderd worden, de neiging hebben om de markt samen te verdelen en zo de vrijhandel in de weg te zitten: “Mensen uit dezelfde bedrijfstak komen maar zelden bij elkaar, zelfs als er sprake is van feesten of vermaak, zonder dat de gesprekken uitlopen op een samenzwering tegen het publiek of de een of andere machinatie om de prijzen te verhogen. Daar zit een belangrijke rol voor de overheid: zorgen dat er economische vrijheid en daarmee voorspoed is voor iedereen.”
Bescherming van de burgers
Smiths pleidooi voor maximale economische vrijheid is dus géén pleidooi voor een minimale overheid. Integendeel. In Boek IV en V schetst Smith de contouren van de instituties die een land zou moeten hebben om de welvaart tot bloei te laten komen. En die zijn heel helder: een staat moet zorgen voor defensie en bescherming van burgers; er moet een onafhankelijk rechtssysteem zijn; en de staat moet zorgen voor zaken die niet door de markt geregeld kunnen worden zoals een goede infrastructuur van wegen om de handel te bevorderen. Ook pleit Smith voor staatsonderwijs voor de armen en onderwijsinstellingen voor mensen van alle leeftijden. Dat is goed voor het individu en de stabiliteit van het land.
Smith leefde aan de vooravond van de industriële en de Franse revoluties. In zijn tijd was een rijke elite aan de macht. De handel met het buitenland werd flink ingeperkt. Regeringen wilden graag veel exporteren – want dat bracht goud en zilver in de schatkist – en niet importeren. De welvaart van landen laat zien dat een land niet rijk wordt door zoveel mogelijk goud op de balans, maar door het handelend vermogen, de activiteiten en de talenten van de inwoners.
Het zou mooi zijn als dit boek (opnieuw) zijn weg zou kunnen vinden naar het huidige economie-onderwijs of, nog beter, dat het vak ‘geschiedenis van het economisch denken’ in ere wordt hersteld. Want wat de scholieren en studenten nu leren, is een versie van de vrijemarkteconomie die mijlenver afstaat van wat Smith voor ogen had. Hij geloofde niet in de onzichtbare hand; hij geloofde in de gemeenschappelijke kracht van mensen.
Een onderzoek naar de aard en de oorzaken van De welvaart van landen
Adam Smith, vertaald door Jabik Veenbaas
Boom Uitgevers, 2019
Dit artikel staat in het herfstnummer van tijdschrift de Helling. Altijd de nieuwste artikelen lezen? Sluit een abonnement af.