Dossier: Red de feiten

Wat is de overeenkomst tussen opiniepeilingen, iPad-scholen en aerosolen? Inderdaad, Maurice de Hond. Op het hoogtepunt van de coronacrisis in april 2020 meende hij op basis van ‘grootschalige internationale onderzoeken’, ‘experts uit andere landen’ en een bij elkaar geraapte reeks van artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften dat de Nederlandse corona-aanpak rammelde.

Het kernidee was dat microdruppeltjes, zogenaamde aerosolen, een veel grotere rol speelden in de verspreiding van het Covid-19-virus dan het RIVM tot dan toe erkende. De Nederlandse lockdown zou minder intelligent zijn dan de regering zei en er zou een andere exit-strategie nodig zijn.

Maurice de Hond is geen expert op het gebied van infectieziekten, outbreakmanagement of publieke gezondheid, dus het was niet zo gek om zijn bijdragen weg te zetten als ‘maar een mening’. Maar hij beriep zich wel op buitenlandse wetenschappers, citeerde wetenschappelijke artikelen en kon helder verwoorden hoe het volgens hem zat.

Sterker nog, in juni begon ook de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) te wijzen op het belang van goede ventilatie van afgesloten ruimten. Was De Honds mening toen alsnog een feit geworden?

In dit artikel ga ik op basis van inzichten uit de hedendaagse wetenschapsfilosofie en kenleer nader in op het verschil tussen feiten en meningen. Ik zal betogen dat het onderscheid tussen feiten en meningen niet glashard is en dat veel van de feiten die relevant zijn voor politieke en bestuurlijke beslissingen mede afhangen van meningen. Toch betekent dit niet dat die feiten subjectief zijn en dat politici, bestuurders en burgers ze naar eigen smaak kunnen uitzoeken.

Hard en zacht

In ons alledaags taalgebruik zijn feiten hard en meningen zacht. Het is een feit dat de Mont Blanc de hoogste berg van Europa is en een mening dat het de mooiste berg van Europa zou zijn. Het is een feit dat het Covid-19-virus dodelijker is dan een gewone griep, een (onjuiste) mening dat het dat niet zou zijn. Zo bezien is een feit een stukje van de werkelijkheid.

    Illustratie van mensfiguren die grafieken vasthouden
    Illustratie: Sjoerd van Leeuwen

    Feiten zijn hard en objectief en trekken zich niets aan van hoe wij over hen denken. Een mening daarentegen is iets wat iemand denkt; zacht, subjectief. Filosofen maken onderscheid tussen ontologie (zijnsleer) en epistemologie (kenleer); feiten horen bij het eerste, meningen bij het tweede.

    Dit is een goed vertrekpunt, maar te simpel. Het is bijvoorbeeld een feit dat een briefje van tien euro een reële financiële waarde van tien euro vertegenwoordigt, maar dat is alleen zo omdat wij dat met z’n allen in Europa hebben bepaald. Het biljet op zich heeft, los van onze afspraken erover, geen waarde.

    Het is een feit dat ik als echtgenoot diverse rechten en plichten heb, maar dat is alleen zo omdat er wetten zijn die dat vastleggen en die wetten bestaan bij de gratie van afspraken tussen mensen. Sommige feiten hangen dus wel degelijk af van hoe mensen erover denken. De Amerikaanse filosoof John Searle maakt daarom onderscheid tussen ontologisch objectieve en ontologisch subjectieve feiten.

    Ontologisch objectieve feiten zijn wat ze zijn, ook als mensen er nooit over zouden hebben nagedacht of als mensen plotseling helemaal van het toneel zouden verdwijnen. Feiten over de natuurlijke werkelijkheid zijn veelal ontologisch objectief.

    Ontologisch subjectieve feiten daarentegen bestaan alleen dankzij de gedachten, gevoelens, beslissingen en afspraken van mensen. Ze zouden er dus nooit geweest zijn (of niet blijven bestaan) zonder mensen. Veel feiten over de sociale werkelijkheid – die van mensen en hun gedrag, interacties, politiek en cultuur – zijn ontologisch subjectief. Je kunt dus zeggen dat sommige feiten – namelijk ontologisch subjectieve feiten – afhangen van meningen.

    Politiek en openbaar bestuur kunnen niet zonder feiten. Van grote maatschappelijke uitdagingen als klimaatverandering, racisme, ongelijkheid, misinformatie, de energietransitie en kunstmatige intelligentie, tot kleine lokale vragen over ruimtelijke ordening, zorgbudgetten, parkeerbeleid of burgerparticipatie: alleen met feitenrijke politiek kun je ze succesvol aanpakken. Scherper en vollediger zicht op de feiten maakt betere beslissingen en beter beleid mogelijk.

    Niet dat je er met feiten alleen bent – naast feiten blijven normatieve morele en politieke afwegingen noodzakelijk – maar zonder feiten gaat het zeker niet. Om feiten op waarde te kunnen schatten, is het van belang je te realiseren dat er verschillende soorten zijn. Daarom is het bovenstaande abstracte filosofische onderscheid ook van belang voor politiek en bestuur.

    Ontologisch objectieve feiten zijn hard en vormen zodoende randvoorwaarden voor politieke besluitvorming. Ontologisch subjectieve feiten zijn – in principe – te veranderen door menselijke besluiten en beleid, zij het niet altijd op staande voet.

    Coronabesmettingen

    Om beleid te kunnen baseren op de feiten, moeten die feiten er niet alleen zijn; we moeten ook weten wat ze zijn. Als we inzoomen op processen van kennisverwerving zien we dat feitenkennis soms ook afhangt van meningen – een tweede manier waarop feiten en meningen niet waterdicht van elkaar te scheiden zijn.

      “ Wat we rapporteren als feit hangt mede af van onze mening over wat de beste rekenmethode is ”

      Neem bijvoorbeeld het aantal coronabesmettingen op een bepaalde dag. Dat is op zich een ontologisch objectief, hard feit. Maar hoe komen we te weten wat dit aantal is? Door te testen. Maar niet iedereen die besmet is, heeft al direct symptomen en sommige besmette mensen ontwikkelen helemaal geen symptomen. Bovendien laat niet iedereen zich testen en zijn de testen niet honderd procent betrouwbaar.

      We hebben dus geen toegang tot het echte harde feit van het aantal besmettingen op een dag. Daarom moeten we het doen met een benadering. Dat brengt keuzes met zich mee: rekenen we alleen de positief geteste gevallen of tellen we daar een realistische correctie bij op? Voor beide opties valt iets te zeggen. Wat we dus rapporteren als feit, is eigenlijk niet het echte feit maar onze benadering daarvan. Die benadering hangt mede af van onze mening over wat de beste rekenmethode is.

      Aan veel feiten over de sociale werkelijkheid gaan nog meer keuzes vooraf. Wat verstaan we onder arbeid? Alleen betaald werk of ook vrijwilligerswerk en huishoudelijk werk? Wat is een gezin? Eén adres, geregistreerd partnerschap, huwelijk, maximaal twee verzorgers of kunnen het er ook meer zijn?

      Welke indicatoren gebruik je om de welvaart in een land samen te vatten en te vergelijken met andere landen? Een gemiddeld inkomen, modaal inkomen, bruto nationaal product of een verzameling van meer diverse indicatoren? Wat is racisme? Moet daar een bewuste intentie achter schuilgaan of gelden ook onbewuste institutionele uitsluitingspatronen als zodanig?

      Om de sociale werkelijkheid te beschrijven en er kennis over te verzamelen, hebben we dus concepten nodig: afspraken over wat we onder zaken als arbeid, welvaart en racisme verstaan. Die concepten kunnen doorgaans op meer dan één manier gedefinieerd worden, zonder dat er een uniek beste manier is.

      Dat wil niet zeggen dat iedereen maar naar hartenlust zijn of haar eigen concepten kan gebruiken, maar wel dat er vaak ruimte is voor verschillende keuzes die allemaal verdedigbaar zijn. Daarom wordt in de sociale wetenschappen ook altijd nauwkeurig aandacht besteed aan het geven van expliciete definities van relevante concepten en het verantwoorden van de keuzes die daarbij gemaakt worden.

      Wetenschapsfilosofen als Helen Longino en Heather Douglas hebben bovendien laten zien dat keuzes om een concept op een bepaalde manier te definiëren ook waardegeladen kunnen zijn. Als alleen betaald werk tot ‘arbeid’ gerekend wordt, onttrekt dat mensen met onbetaald werk aan het zicht en daar kleeft doorgaans een waardeoordeel aan.

      Moet je het links-rechts- spectrum in de politiek definiëren aan de hand van financieel-economische standpunten of morele kwesties? Zijn er voor ‘geslacht’ twee opties of meer, of zelfs een spectrum? Of is het concept ‘geslacht’ nutteloos en kunnen we beter ‘gender’ gebruiken? Stellingnames over deze kwesties zijn nooit neutraal.

      Achter veel kennis van feiten over de sociale werkelijkheid blijken dus meningen te zitten, namelijk over welke definitie van een concept het meest bruikbaar, relevant, vruchtbaar of normatief wenselijk is. Dat kunnen goed onderbouwde en alleszins redelijke meningen zijn, maar het blijven meningen en geen keiharde feiten. Pas als concepten gekozen en gedefinieerd zijn, kun je de complexe, veelzijdige en veranderende sociale werkelijkheid beschrijven en er feitenkennis over verzamelen.

      Je zou het bovenstaande zo kunnen lezen dat veel van onze kennis over de natuurlijke en sociale werkelijkheid blijkbaar subjectief is: het hangt er maar vanaf welke concepten je kiest en hoe je ze meet. Iedereen zijn of haar eigen feiten. Dat zou echter een misverstand zijn. Een betere manier om erover te denken is in termen van ‘conditionele objectiviteit’: gegeven bepaalde definities van arbeid, welvaart en racisme, en gegeven methoden om de zo gedefinieerde concepten te meten, kun je onderbouwde objectieve uitspraken doen over die zaken.

      Maar met andere definities en andere meetmethoden zou je tot andere – evenzeer objectieve – uitspraken komen. Beide sets van uitspraken kunnen over dezelfde werkelijkheid en over dezelfde feiten gaan, maar ze classificeren en beschrijven die feiten anders.

      ‘Vertrouw de experts’

      Was besmetting via aerosolen nu een mening toen Maurice de Hond het zei en een feit toen de WHO erover begon? Nee, het was altijd al een ontologisch objectief feit dat het virus zich wel (of niet – op het moment dat ik dit schrijf is het onderzoek nog steeds onzeker) gemakkelijk via microdruppels kon verspreiden. Of dat zo is, hangt immers af van biochemische en fysische processen en niet van hoe wij erover denken.

      Zowel de uitspraken van Maurice de Hond als die van de WHO waren meningen. Maar de mening van de WHO is veel beter gefundeerd dan die van Maurice de Hond. Kennis over het Covid-19-virus ontwikkelde zich de afgelopen maanden razendsnel. Waren er in maart nog maar beperkt aanwijzingen voor besmettelijkheid via microdruppels, in juni waren er al meer. Bovendien baseert de WHO haar meningen op een legioen aan biomedische experts, die veel beter dan Maurice de Hond in staat zijn om al het relevante onderzoek te overzien en op waarde te schatten.

      Het is dus een goed uitgangspunt dat je voor de feiten bij experts te rade moet gaan. Toch geeft het bovenstaande ook aanleiding om enkele kanttekeningen te plaatsen bij leuzen als ‘vertrouw op de experts’ en ‘volg de wetenschap’.

      Experts, of ze nu wetenschappers zijn of mensen met veel relevante praktijkervaring, hebben uiteraard veel en diepgaande kennis en vaardigheden. Die kennis betreft wetenschappelijke achtergronden, aannames, meetmethoden, complexiteit van de werkelijkheid, veranderlijkheid, nuances, de rommeligheid van praktijken, inzicht in wat wel en niet werkt enzovoorts.

        “ Bij het vaststellen van feiten die relevant zijn voor politieke besluitvorming is bredere discussie nodig, juist ook buiten de kring van experts ”

        Maar achter veel van die kennis zitten keuzes: over wat wel en niet te bestuderen, hoe te meten, hoe de concepten te definiëren en hoe om te gaan met de onvermijdelijke onzekerheid. We zagen dat er vaak geen uniek correcte manier om die keuzes te maken en bovendien kunnen ze waardegeladen zijn.

        Hier zit een grens aan expertise: een expert zou weliswaar goed moeten kunnen uitleggen waarom zij bepaalde keuzes heeft gemaakt, maar is daarmee nog geen autoriteit voor hoe die keuzes het beste gemaakt kunnen worden, zeker niet waar het waardegeladen keuzes betreft. Een politicoloog kan uitleggen hoe je politieke voorkeuren van mensen via enquêtes kunt vaststellen, maar keuzes over het classificeren van die voorkeuren als links of rechts of op een andere schaal blijven waardegeladen afwegingen waar de politicoloog niet het alleenrecht op heeft.

        Daarom is voor het vaststellen van veel feiten die relevant zijn voor bestuurlijke en politieke besluitvorming transparantie en bredere discussie nodig, juist ook buiten de kring van experts. Alleen door diverse geïnformeerde burgers, bestuurders, politici en experts met elkaar in discussie te laten gaan over hoe de feiten het beste bepaald kunnen worden, kunnen we voorkomen dat de feitenkennis die nodig is voor feitenrijke politiek gekleurd raakt door eenzijdige meningen.

        Vanuit dit perspectief zit er toch ook een positief randje aan het optreden van Maurice de Hond, net als eerder aan dat van de protesterende boeren die met hun eigen stikstofmetingen kwamen. Ze waren te stellig, maar ze verbreedden wel het gesprek over welke meningen aan vermeend harde feiten ten grondslag liggen en welke keuzes de experts maken in het bepalen van de feiten. Dat blijft nodig, wil een democratie waarin we besluiten en beleid proberen te baseren op expertise en feiten niet verworden tot een technocratie.

          Literatuur

          • Douglas, H. (2009) Science, Policy, and the Value-Free Ideal. Pittsburgh, PA: Pittsburgh University Press
          • Kitcher, P. (2011) Science in a Democratic Society/ New York: Prometheus
          • Longino, H. (1990) Science as Social Knowledge (Princeton, NJ: Princeton University Press
          • Moore, A. (2017) Critical Elitism (Cambridge: Cambridge University Press
          • Oreskes, N. (2019) Why Trust Science? Princeton, NJ: Princeton University Press
          • Searle, J. (1995) The Construction of Social Reality Londen: Allen Lane