Groene partijen en milieuorganisaties hebben grote invloed op de manier waarop gesproken wordt over de klimaatcrisis. In de afgelopen jaren is dit narratief veranderd: klimaatverandering wordt niet meer enkel gezien als een ecologisch, maar ook als een sociaal probleem. Zo wordt vaak gewezen op de rol die rijke mensen en grote bedrijven spelen, terwijl de rekening van de energietransitie bij mensen met een kleinere beurs wordt gelegd.
Deze sociale kanttekeningen blijven echter veelal beperkt tot sociaaleconomische ongelijkheid, met name in het eigen land. Andere dimensies, zoals de samenhang met internationale ongelijkheid, racisme en genderongelijkheid, blijven onderbelicht.
De samenhang tussen ecologisch en sociaal wordt vaak aangeduid met de term klimaatrechtvaardigheid. De betekenis van deze term gaat echter verder dan enkel de verbinding tussen groene en sociale kwesties. Klimaatrechtvaardigheid beschrijft de intersecties - kruispunten - tussen de klimaatcrisis en álle vormen van ongelijkheid.
We zien dat gemarginaliseerde groepen wereldwijd het hardst worden getroffen door de gevolgen van klimaatverandering én klimaatbeleid. Tegelijkertijd hebben zij het minst bijgedragen aan de klimaatcrisis en hebben zij de minste macht, middelen en inspraak om er wat tegen te doen. Klimaatrechtvaardigheid erkent dat ongelijkheid ten grondslag ligt aan de klimaatcrisis en dat de klimaatcrisis de bestaande ongelijkheid vergroot.
Kolonialisme
Om de samenhang tussen de klimaatcrisis en sociaaleconomische ongelijkheid, institutioneel racisme en andere vormen van systemische onderdrukking te begrijpen, moeten we terug naar het koloniale verleden. De Europese kolonisatie van Azië, Afrika en Amerika ging gepaard met de toe-eigening van land, natuurlijke grondstoffen en mensen. Daar had niet alleen de lokale bevolking, maar ook de natuur zwaar onder te lijden.
Zo zorgde de monocultuur bij suikerplantages in de Cariben voor ontbossing, watervervuiling en gronderosie. Toen er verzet tegen de koloniale overheersing ontstond, richtte de inheemse bevolking zich ook tegen de verwoesting van haar leefomgeving, die voor haar niet alleen van economische, maar ook van culturele en religieuze waarde was.
In het koloniale tijdperk vormde racisme een rechtvaardiging voor kolonialisme, maar ook voor kapitalisme. Door niet-witte mensen en hun leefomgeving te zien als minderwaardig, werd de uitbuiting ten behoeve van winst ‘acceptabel’ gemaakt. Onder andere fossiele bedrijven konden hierdoor ongestoord profiteren van het land van niet-witte mensen, zoals Shell in Nigeria. Vanuit dit perspectief wordt bovendien zichtbaar dat de ecologische strijd geen recent verschijnsel is, maar voor veel niet-witte mensen al eeuwenlang de realiteit vormt.