De wijze waarop de industrielobby de focus van het onderzoek en van het debat stuurt, speelt nog subtieler op het diepere niveau van de zogenaamde framing van het vraagstuk. De nu dominante focus op alleen de honingbij en haar mijt is namelijk een fundamenteel verkeerde framing van het vraagstuk, waardoor de ware schade van neonics lange tijd effectief en doelmatig buiten het gezichtsveld is gebleven. Deze frames zitten heel diep en hebben het debat lange tijd bepaald.
De varroamijt komt alleen voor bij de door mensen gehouden honingbij. De honingbij is geen wild dier en kan zich zonder imker vrijwel niet in Nederland handhaven. Vergelijk het hiermee: zoals de legkip geen goede maat is voor de gesteldheid van de boerenlandvogels, zo is de honingbij geen goede maat voor de bijenstand. In Nederland leven 358 verschillende bijensoorten, zoals heidehommels, metselbijen en zandbijen. Bij slechts één van die 358 soorten, de honingbij, komt de varroamijt voor, terwijl het met vrijwel alle bijensoorten en tal van andere insecten bergafwaarts gaat. Omgerekend speelt de varroamijt dus slechts bij 0,3 procent van alle in Nederland voorkomend bijensoorten een mogelijke rol bij de sterfte, en dan nog eerder als terminaal symptoom dan als oorzaak. Bij de overige 99,7 procent van die soorten komt varroa niet voor. Die soorten zijn namelijk niet de gastheer van die parasiet. Ondertussen staan 181 van die soorten op de rode lijst. Ze worden bedreigd met uitsterven, of zijn al verdwenen. Toch blijft het sprookje van de spindokters van de industrie dat de varroamijt de oorzaak zou zijn van de bijensterfte eindeloos rondzingen in de echokamers van het maatschappelijke en wetenschappelijke debat. En zo steekt het ministerie al jaren lang vrijwel al het onderzoeksgeld in honingbijengezondheid - en dan vooral de varroamijt, een symptoom.
EU-verbod: te weinig, te laat
Nadat de Europese voedselwaakhond EFSA desgevraagd had onderzocht en geconcludeerd dat alle normaal gebruik van de drie meest problematische neonics onaanvaardbare nevenschade berokkent aan bijen, besloot de Europese Unie in april van dit jaar het gebruik ervan te verbieden in alle buitenteelt van gewassen. Het verbod geldt echter voor slechts drie van de vijf in gebruik zijnde neonicotinoïden: clothianidine, imidacloprid en thiamethoxam. In 2013 al werd het gebruik van deze drie neonics verboden in de buitenteelt van bloeiende gewassen. In de praktijk zagen we dat telers massaal overschakelden op een ander neonicotinoïde, namelijk thiacloprid. Iets minder acuut dodelijk, maar het zorgt er bijvoorbeeld nog steeds voor dat bijen hun navigatievermogen verliezen. Van de regen in de drup.
Met het verbod is ook de vervuiling van ons leefmilieu met de drie verboden neonics nog niet gestopt. In de glastuinbouw blijven ze grootschalig toegestaan. Gelukkig moeten kassen nu een waterzuiveringsinstallatie hebben, waardoor verreweg de meeste pesticiden eruit gefilterd worden voordat het spuiwater geloosd wordt in de sloten. Maar als door extreme regenval de kas overstroomt – wat met name in West-Nederland waar veel kassen staan, steeds vaker gebeurt –wordt dat wateroverschot rechtstreeks uit de kas in het oppervlaktewater gepompt, met gif en al. Ook zijn kassen niet hermetisch af te sluiten. Bestuivende insecten vliegen gewoon naar binnen. Bovendien moeten veel gewassen in kassen ook worden bestoven. De redenering achter de uitzondering voor kassen is in dat licht onbegrijpelijk.
Met name imidacloprid wordt op grote schaal ook buiten de teelt van gewassen gebruikt. Die zogenaamde biocide-toepassingen vallen ook buiten het verbod. Toch komt het langs die weg net zo hard in het leefmilieu terecht. In koeien-, varkens- en kippenstallen wordt routinematig tot vijf keer per jaar imidacloprid (bayt spray) op de muren en vloeren gespoten om vliegen te verdelgen. Dat komt uiteindelijk terecht in de gierkelder. De mest, van oudsher de bakermat van de rijkdom aan vliegende insecten op het boerenland (en daarmee van tal van boerenlandvogels zoals zwaluwen), wordt met gifrest en al over het boerenland uitgereden. Onbegrijpelijk dat deze toepassing nog steeds niet ter discussie staat.
Wat moet er veranderen in de landbouw?
We zitten al zestig jaar in een mallemolen van pesticiden, waarbij opeenvolgende generaties op de markt worden gebracht en zo’n twintig jaar later weer verboden worden wanneer blijkt dat ze schadelijk zijn voor het milieu. Elke keer worden ze vervangen door iets nieuws, en elke nieuwe groep chemische stoffen brengt nieuwe, onverwachte en ernstige nevenschade. Om het tij te keren, moet het roer dan ook helemaal om. We moeten inzetten op een overgang naar het agro-ecologische model van landbouw bedrijven, waarbij we met de natuur meegaan in plaats van tegen de natuur in. Het gebruik van landbouwgif moet tot een minimum worden teruggedrongen. Het toelatingsbeleid voor landbouwgif moet onafhankelijk en transparant worden. Preventief middelengebruik, zoals het coaten van zaden, kan ook binnen de huidige chemische landbouw nu al stoppen als de politieke wil er is. De alternatieven zijn er al, zoals biologische bestrijding, wisselbouw, permacultuur, geïntegreerde gewasbescherming of een collectieve verzekering voor meer zekerheid over de economische opbrengst voor individuele akkerbouwers. Preventief gebruik van landbouwgif, zoals zaadcoating, is een prachtig business model voor de industrie omdat het leidt tot grootschalig onnodig middelengebruik. Zo is gif een gemaksmiddel geworden in plaats van het laatste redmiddel op het moment dat er daadwerkelijk een plaag opkomt. In feite is juist dat preventief gebruik nu zelf de echte plaag geworden, een plaag voor ons ecosysteem dat eronder aan het bezwijken is.