Je verantwoordelijkheid nemen
Natuurlijk wordt participatie niet altijd zo strategisch en instrumenteel ingezet. Er zijn genoeg voorbeelden van bestuurders die oprecht meerwaarde verwachten van participatie, zoals nieuwe ideeën, draagvlak of eigenaarschap. Zij benadrukken dat maatschappelijke vraagstukken als de transformatie van de zorg of het tegengaan van klimaatverandering niet binnen de muren van het gemeentehuis zijn op te lossen. Het is in die gevallen niet meer dan logisch om uitgebreid de dialoog met de samenleving op te zoeken.
Specifiek vanuit het perspectief van een bestuurder kleven daar tegelijk wel de nodige risico’s aan. Met een sterk gefragmenteerd politiek landschap is het vaak al ingewikkeld binnen het college en de raad steun te verwerven, terwijl het na vier jaar (of met enige pech nog eerder) alweer voorbij kan zijn met iemands bestuurlijke rol. Een bestuurder heeft er dus baat bij op de wat kortere termijn successen te boeken en kan niet altijd wachten tot de samenleving eruit is. Maar als de gemeenteraad verdeeld is, kan het zomaar zijn dat inwoners het al evenzeer oneens zijn.
Bovendien: wanneer heeft iedere betrokkene zijn zegje kunnen doen en is het vraagstuk vanuit alle mogelijke invalshoeken bekeken? Oftewel, wanneer is de dialoog inhoudelijk en procesmatig afgerond?
Een tweede risico is dat doorgaans maar weinig mensen meedoen aan participatie- of inspraakprocessen. Kleine actie - of belangengroepen of mondige inwoners die de weg kennen in het gemeentehuis kunnen relatief grote invloed krijgen. Ook als de aantallen deelnemers groter zijn, kan het nog steeds vaak om een weinig diverse groep gaan: met name zien we een oververtegenwoordiging van hoger opgeleiden en mannen. Bestuurders moeten alert zijn wie hebben geparticipeerd en zich kritisch afvragen of die mondige, georganiseerde inwoners representatief zijn voor een bredere groep.
Tegenover de behoefte die sommige burgers hebben om vaker, eerder en meer mee te mogen praten en beslissen, staat de roep bij andere burgers om meer leiding en meer daadkracht vanuit de politiek. Is het niet de taak van bestuurders om hun verantwoordelijkheid te nemen en knopen door te hakken? Zeker als zij het gevoel hebben dat het vraagstuk zo urgent is – denk aan onveiligheid in de wijk, bevolkingskrimp bijbehorende economische achteruitgang of falende jeugdzorg – dat langer uitstel onwenselijk is. Alle consultatie en participatie komt dan over als onvermogen of onwil van bestuurders om iets te doen, als een tactiek van verschuilen en verschuiven. In dergelijke situaties kunnen bestuurders die weten wanneer er genoeg is gepraat en overlegd, die zich weinig aantrekken van de vraag of ze ergens formeel over gaan of niet en die zich wat minder druk maken over hun kansen bij de volgende verkiezingen, op waardering en steun van bewoners rekenen.
Gemeenteraad houdt laatste woord
Aan de ene kant wordt met name door politici, maar ook door veel kiezers, vastgehouden aan het primaat van de politiek: de gemeenteraad houdt het laatste woord. Vormen van directe of zogeheten deliberatieve democratie zijn welkom, maar ze moeten wel passen binnen de vertegenwoordigende democratie. Er wordt volop gediscussieerd, geïnformeerd en geconsulteerd, maar beleid wordt maar in weinig gevallen wezenlijk beïnvloed. En er bestaat grote terughoudendheid om inwoners bijvoorbeeld via referenda de mogelijkheid te geven beleid tegen te houden of bij te sturen, terwijl ook de drempel voor inwoners om onderwerpen op de agenda van de gemeenteraad te zetten behoorlijk hoog is.
Aan de andere kant neemt de kritiek op het functioneren van de vertegenwoordigende democratie toe. Naast de terechte kanttekeningen bij de gemeenteraad als zeer gebrekkige afspiegeling van de samenleving gaat het dan met name om de gebrekkige effectiviteit. Besluiten komen steeds moeizamer tot stand en er is weinig zekerheid en stabiliteit in de beleidskeuzes dankzij steeds wisselende coalities. Zowel intern – tussen gemeenteraad en college – als extern – tussen lokaal bestuur en samenleving – zijn de verhoudingen uit balans geraakt. Dat biedt ruimte voor ondernemende en vrijdenkende bestuurders, wat een kans en een risico tegelijk is. Idealisme en opportunisme gaan hier immers hand in hand.
De goede mix tussen dialoog en daadkracht is niet eenvoudig te vinden, zoals in het bestuursakkoord van Assen mooi zichtbaar werd. Cruciaal is om dit niet alleen als een praktisch dilemma te zien, waarbij afhankelijk van de situatie, het onderwerp en het moment kan worden besloten de dialoog te beëindigen en tot besluiten over te gaan. Het vraagt om een meer fundamentele bezinning van zowel politici als burgers op de vraag wie het in de democratie uiteindelijk voor het zeggen heeft. Met andere woorden, hoe groot de ruimte voor gekozen vertegenwoordigers, indirect gekozen bestuurders én burgers daarin moet zijn. In eerste instantie op lokaal niveau, waar dit dilemma het meest prangend voorkomt, maar iets vergelijkbaars speelt ook landelijk. Dat alles indachtig het uitgangspunt dat democratie voor én door het volk is.