De onderzoeksvraag van Perlaviciute en Squintani – wat beïnvloedt publieke acceptatie van de energietransitie – houdt ook menig GroenLinkser bezig. Veel lokale politici ervaren een spanning tussen enerzijds de urgentie om hun gemeente in rap tempo te verduurzamen, en anderzijds het besef dat draagvlak onder bewoners nodig is. Zoals een wethouder het verwoordde: “Omwille van draagvlak streef ik alleen naar het ontmantelen van de gasvoorziening als dat woonlastenneutraal kan – anders krijg ik mensen niet mee. Dat vind ik ook terecht, maar het verhoudt zich slecht tot ‘het huis dat in brand staat’.”
Herkennen jullie deze spanning vanuit jullie onderzoek?
Squintani: “Zeker. Wij merken dat de behoefte om snel maatregelen te nemen niet alleen voortkomt uit milieudoelen – het huis dat in brand staat – maar ook uit de wens van gemeenten om de samenleving zekerheid te bieden over welke richting de verduurzaming op gaat. Hierdoor haasten bestuurders zich vaak met het vaststellen van beleid zonder burgers daar in een vroeg stadium op een goede manier bij te betrekken. Dit zien we op alle bestuursniveaus.”
Perlaviciute: “Toch kunnen urgentie en inspraak samengaan. Mensen voelen weerstand wanneer beslissingen over de energietransitie top-down worden genomen en zij zich uitgesloten voelen van de besluitvorming. De gevolgen van ‘van het gas af gaan’ raken aan het dagelijks leven. De mogelijkheid om mee te beslissen over dergelijke maatregelen is niet alleen van belang voor het draagvlak, maar zorgt ook voor inhoudelijk betere besluiten. Met participatie breng je inzichten bijeen van burgers die hun omgeving goed kennen.”
Squintani: “Het geheim van een goed participatieproces is: alle groepen aanspreken die je wilt bereiken, en burgers al in de allereerste fase daadwerkelijk inspraak geven. Dan heb je veel meer kans op draagvlak voor vaak impopulaire maatregelen, zoals windmolenparken. Tegelijkertijd zouden voor echt eerlijke participatie beide partijen bereid moeten zijn hun initiële standpunt te veranderen. Dat is niet altijd makkelijk, maar daarmee voorkomt een gemeente de indruk dat zij alleen maar inspraak regelt om stemmen te vergaren voor een voorgekookt besluit.”
In het onderzoek van Perlaviciute en Squintani spelen vier algemene menselijke waarden een belangrijke rol. Het zijn egoïstische waarden, waarbij de voordelen voor het individu voorop staan; altruïstische, waarbij de uitkomsten voor anderen leidend zijn; hedonistische, gericht op plezier en comfort; en biosferische waarden, die zorg voor natuur en klimaat voorop stellen. Volgens de onderzoekers moeten initiatiefnemers bij het betrekken van burgers bij de energietransitie veel meer rekening houden met deze waarden.
Zijn deze waarden in mensen statisch, een gegeven? Of kan de mate van egoïsme of altruïsme veranderen?
Perlaviciute: “Wij krijgen vaak de vraag: hoeveel egoïsten zijn er in Groningen? Het antwoord luidt: net zoveel als er inwoners zijn. Ieder mens heeft namelijk alle vier de waarden in zich, die min of meer vaststaan. Dat is belangrijk om te beseffen. Mensen verschillen wél in de mate waarin bepaalde waarden bij hen prioriteit krijgen en waarin ze erop worden aangesproken.”
Squintani: “Waarden hebben grote invloed op onze overtuigingen en handelingen, en maatregelen voor de energietransitie kunnen bepaalde waarden bedreigen. Zonnepanelen kosten geld, wat de egoïstische waarden kan aanspreken. Windmolens doen een beroep op onder andere de hedonistische waarden, omdat er iets verandert in je leefomgeving wat je woonplezier kan aantasten.
De mate waarin mensen zich in welke waarden bedreigd voelen, verschilt per persoon en is niet altijd te voorspellen. Stel, Goda en ik zijn twee verschillende personen met redelijk dezelfde waarden. Maar Goda verdient meer dan ik. Een warmtepomp heeft daarom een grotere impact op mijn egoïstische waarden dan op die van Goda. De waarde die voor mij normaal gesproken wat minder belangrijk is – egoïsme – kan dan ineens voorrang nemen, terwijl dat bij Goda niet het geval is.
Ik ken een GroenLinks-stemmer in hart en nieren die toch tegen windmolens is, omdat deze zijn hedonistische waarden te veel aantasten: windmolens veranderen zijn leefomgeving en daarmee zijn woonplezier.”
Wat kan een wethouder of raadslid met die waarden? Moet zij of hij eerst onderzoeken hoe het met de waarden van alle mensen in de gemeente is gesteld?
Perlaviciute: “In Vinkhuizen hebben we aan de hand van een vragenlijst gemeten welke waarden de bewoners het belangrijkst vinden. Daarna hebben we in kaart gebracht in hoeverre mensen een warmtenet in hun buurt als een bedreiging of een versterking zien voor hun verschillende waarden.”
Squintani: “Inzicht in waarden kan helpen om de redenen achter de standpunten van bewoners te begrijpen. Vervolgens is het van belang hen vanuit die overheersende waarden aan te spreken. Als je weet dat ik tegen een warmtepomp ben omdat ik dat te duur vind, hoef je niet tegen mij te zeggen: luister eens Lorenzo, het kost misschien geld, maar het is wel heel goed voor het milieu en over tien jaar ben je beter af.
Als mijn egoïstische waarden overheersen, ben ik niet gevoelig voor argumenten die gericht zijn op mijn biosferische waarden, ook al vind ik het milieu wel degelijk belangrijk. Wat bij mij dan wél helpt, is als ik compensatie krijg voor de extra kosten in de eerste jaren. Waarden helpen om inzicht te krijgen in de redenen achter de weerstand van mensen tegen bepaalde maatregelen en om daarop in te spelen.”
Is er een link tussen de waarden en bijvoorbeeld opleidingsniveau?
Perlaviciute: “Mensen met een hogere opleiding en inkomen hebben ook egoïstische waarden. En mensen met een lager opleidingsniveau hebben net zo goed biosferische waarden. Maar je kunt niet verwachten dat mensen met lagere inkomens bijvoorbeeld alleen hun biosferische waarden gaan nastreven, als de energietransitie ze veel geld kost. Ook al zien ze dat die maatregelen nodig zijn voor milieudoeleinden, dan nog kunnen ze zich zodanig in hun egoïstische waarden geraakt voelen dat ze zeggen: dit kan echt niet. Maar dit laatste is zeker niet voorbehouden aan mensen met een lagere opleiding.”
Hoe houden waarden verband met de acceptatie van verschillende energiebronnen?
Perlaviciute: “Sterkere biosferische en altruïstische waarden hangen over het algemeen samen met meer acceptatie voor hernieuwbare energiebronnen. Mensen met sterkere egoïstische waarden daarentegen zijn juist vaker voorstander van kernenergie; wellicht omdat ze kernenergie als goedkoper zien. Gevolgen voor het milieu zijn voor hen minder belangrijk, maar opvallend genoeg zijn vooral mensen met sterkere egoïstische waarden toch geneigd om te zeggen dat kernenergie goed is voor het milieu.
We zien vaker dat mensen in hun argumentatie waarden gaan benadrukken die bij henzelf niet dominant zijn. Tegenstanders van windenergie onderbouwen hun standpunt nog wel eens met het argument dat de voordelen van deze energiebron voor het milieu nog onvoldoende bewezen zouden zijn – terwijl hun weerstand waarschijnlijk geworteld is in hedonistische waarden. Het helpt dan niet om te blijven herhalen hoe goed windmolens zijn voor het milieu. Mensen moeten op hun meest prominente waarden worden aangesproken.”
Hoe doe je dat als gemeente of provincie?
Squintani: “In het Living Lab hebben we een aantal inspraakprocedures voor de eerste fase van verduurzamingstrajecten geanalyseerd, namelijk bij het vaststellen van visies en plannen, en wat bleek: in de communicatie naar burgers werd vooral benadrukt dat de energietransitie nodig was voor het milieu, voor het halen van de klimaatdoelen, om de planeet voor de volgende generatie ook leefbaar te houden, dat we dit ‘samen’ gingen doen, dat we ‘een gemeenschap’ zijn… allemaal argumenten die vooral altruïstische en biosferische waarden aanspreken. Hier kwamen ook alleen bepaalde groepen op af.
Pas toen de besluitvorming concreter werd en bewoners zich konden uitspreken voor of tegen een bepaalde maatregel, werd in teksten gesproken over kosten en baten voor bewoners zelf – dus implicaties voor andere waarden, waardoor ineens andere groepen werden aangesproken. Die waren niet allemaal even gelukkig met de voorgestelde maatregelen. Maar zij kregen als reactie: we hebben een beleidskader gemaakt, daar mocht u inspraak op leveren, en nu staat het vast.
De mensen die zich pas later in het inspraakproces aangesproken voelden, konden dus nog maar beperkt inspraak leveren. Met participatietrajecten moeten overheden dus al beginnen bij het vaststellen van visies en plannen. Dat is tegelijkertijd moeilijk: mensen willen zelf liever participeren als het concreter wordt, als er besluiten moeten worden genomen die raken aan hun leefomgeving. Overheden moeten dus al in de planfase concreet maken welke invloed de beslissingen die daar genomen worden kunnen hebben op het dagelijks leven van burgers.”
In de omgevingspsychologie wordt gesproken over environmental self-identity: het verschijnsel dat mensen zich identificeren met milieubelangen. Hoe kan een dergelijke identiteit zich ontwikkelen?
Perlaviciute: “Als mensen uit intrinsieke motivatie gaan handelen, leidt dat tot meer en consistenter duurzaam gedrag. We spreken veel over dingen die mensen ‘moeten’ doen op weg naar de energietransitie: zonnepanelen op het dak, korter douchen, minder vlees eten. Zogenaamd motiverende maatregelen zoals geld of regels kunnen op de korte termijn helpen dit gedrag te bevorderen, maar ze versterken de intrinsieke motivatie niet. Als financiële prikkels worden weggenomen, gaan mensen weer rustig doen wat ze altijd deden.
Maar als ik mezelf ga zien als iemand die zich duurzaam gedraagt, wordt het voor mij makkelijker om me zo te blijven gedragen. Het helpt dan om te benadrukken wat mensen in het verleden al ‘goed’ hebben gedaan: ‘Je at gisteren vegetarisch – wat goed van je!’ Dat stimuleert mensen om meer te doen. Participatie en daadwerkelijke inspraak is belangrijk om die environmental self-identity te ontwikkelen. Dan is dat windmolenpark niet ‘opgelegd’, maar iets waar zij zelf na zorgvuldige afwegingen misschien op zijn uitgekomen.”
Hebben jullie voorbeelden gezien van goede participatieprocessen waarin alle verschillende groepen werden aangesproken?
Squintani: “We hebben gemeenten gezien die er in hun communicatie scherp op letten dat alle waarden werden aangesproken en bijvoorbeeld een waardenkompas hadden gemaakt om de representativiteit van waarden te controleren. Bij het ontwikkelen van de Omgevingsvisie in Midden-Groningen is gekeken van welke straten nog te weinig of geen reacties binnen waren. Daar is de gemeente langs de deuren gegaan om mensen om hun mening te vragen.
We hebben in onze onderzoeken mensen ook gevraagd welke methode van inspraak ze het meest wenselijk vinden, en opiniepeilingen scoorden het hoogst. Inloopbijeenkomsten en discussiemomenten werden ook positief beoordeeld, positiever dan digitale vormen van participatie. Het waterschap Hunze en Aa’s maakte tijdens een inspraakbijeenkomst over waterveiligheid gebruik van een schetsnotulist, die de verschillende genoemde opties directe tekende. Dat maakte alles direct inzichtelijk.”
Mensen houden van nature niet van verandering. In hoeverre ligt weerstand tegen verduurzamingsmaatregelen daaraan ten grondslag?
Squintani: “Mensen hechten inderdaad aan de status quo. Maar de vraag is dan: waarom is dat zo? De status quo geeft rust – dat is een hedonistische waarde. Of ze zijn bang voor de economische gevolgen, iets wat geworteld is in egoïstische waarden. Ook hier geldt weer: als overheden onderzoeken welke waarden aan een bepaalde overtuiging ten grondslag liggen, kunnen zij mensen vanuit die waarden aanspreken. Dat vergroot de kwaliteit van de inspraak.”