De logische gevolgtrekking uit de combinatie van beide gegevens is dat studenten met het Nederlands als moedertaal zich beter kunnen ontplooien in een opleiding die op zijn minst grotendeels Nederlandstalig is dan in een onderwijsomgeving waaruit het Nederlands is verdampt. Met andere woorden, een volledig en uitsluitend Engelstalige opleiding ontzegt Nederlandse studenten het gebruik van het taalgereedschap waarmee ze optimaal kunnen presteren.
Voor het Nederlands valt in die opleidingen immers niet meer te kiezen. En dan te bedenken dat een deel van de Nederlandse studenten zelfs in een Nederlandstalige opleiding al talige beperkingen vertoont. Dat probleem verergert in Engelstalige opleidingen, want daarin schieten nagenoeg alle studenten talig tekort. Ter illustratie: de Engelse woordenschat van de doorsnee Nederlandse student is minstens 50 procent kleiner dan hun Nederlandse woordenschat, wat zijn uitdrukkings- en begripsvermogen in een Engelstalige opleiding aanzienlijk belemmert.
Gevolgen voor het Nederlands
Bovenmatige onderwijsverengelsing staat bovendien haaks op de wettelijk vereiste “bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands van studenten”, want die uitdrukkingsvaardigheid verbetert natuurlijk niet in volledig Engelstalige opleidingen. De studenten zullen het Nederlands in elk geval niet op academisch niveau verwerven.
De verwaarlozing van het Nederlands kan bij Nederlandse studenten zelfs leiden tot instabiliteit en gedeeltelijk verlies van hun Nederlandse taalvaardigheid, want zoals elke andere vaardigheid moet taal met zorg onderhouden worden om functieverlies te voorkomen. En die gestagneerde ontwikkeling van de Nederlandse taalvaardigheid van afgestudeerden zal doorwerken in alle maatschappelijke sectoren waarin ze na hun studie komen te werken en waarin een hoog niveau van Nederlandse taalvaardigheid vereist is – onderwijs, openbaar bestuur, politiek, media, bedrijfsleven, waar niet al.
Daarmee dreigt een verval van de Nederlandse taalvaardigheid in de Nederlandse samenleving als geheel. Het is niet voor niets dat het bevorderen van de uitdrukkingsvaardigheid van studenten door de minister gezien wordt als een kwaliteitsaspect van het onderwijs.
Bovendien bespoedigt het gebruik van het Engels als dominante instructietaal het verdwijnen van het Nederlands als wetenschapstaal, een ontwikkeling die al decennia geleden is ingezet door de wetenschappelijke staf te ontmoedigen in het Nederlands te publiceren, op straffe van gefnuikte carrièrekansen van degenen die dat beleid trotseerden. Vier eeuwen waarin het Nederlands zich als kennis- en wetenschapstaal ontwikkelde worden in een paar decennia ongedaan gemaakt!
En dit terwijl de natuur- en wiskundige Simon Stevin in de 16de eeuw woorden als middellijn, driehoek, vlak, aftrekken, delen en wortel bedacht in de volle overtuiging dat het dissemineren van wetenschappelijke kennis via de moedertaal emanciperend werkt.
Het wetsvoorstel en GroenLinks
Van die ingrijpende gevolgen van onderwijsverengelsing lijken veel parlementariërs zich weinig bewust, waaronder de fractieleden van GroenLinks. Toen het voorstel tot wijziging van de wet in stemming werd gebracht, vormde GroenLinks samen met PvdA, PVV en Forum voor Democratie een gelegenheidsverbond van tegenstemmers. Afgaande op de besprekingen in de Tweede Kamer, de ingediende vragen, amendementen en moties, lijkt de tegenstem van PVV en Forum voor Democratie vooral ingegeven door het feit dat het voorstel geen garantie biedt op een betere bescherming van het Nederlands dan de huidige wet.
De inbreng van GroenLinks getuigt daarentegen niet van ernstige zorgen over de positie van het Nederlands. In plaats van het behoud van een sterk Nederlands in het hoger onderwijs te propageren, lijkt GroenLinks het Nederlands vooral te zien als een belemmering voor buitenlandse studenten om hier te komen studeren. Daarvan getuigt de bij herhaling uitgesproken twijfel over nut en noodzaak van de doelstelling van het wetsvoorstel de Nederlandse taalvaardigheid van – ook - buitenlandse studenten te bevorderen.
Ook veelzeggend is de opvatting van GroenLinks dat een eis tot opname van een of meerdere Nederlandstalige onderdelen in nu nog volledig Engelstalige opleidingen – een verplichting die er niet gekomen is – hoe dan ook uit den boze zou zijn geweest. Daardoor zou de toegankelijkheid en aantrekkingskracht van het Nederlandse hoger onderwijs aanzienlijk afnemen, zo stelt de partij. Het heeft er alle schijn van dat GroenLinks het behoud van een sterk Nederlands ondergeschikt maakt aan andere belangen, in de eerste plaats haar ideaal van gelijke kansen voor iedereen, in dit specifieke geval het ideaal van gelijke kansen voor iedere student, waar ook ter wereld.
Ook andere bijdragen van GroenLinks aan het debat etaleren dit ver doorgevoerde kansengelijkheidsideaal. Zo verzocht de partij de regering (tevergeefs overigens) af te zien van een minimumtarief voor het instellingscollegegeld dat studenten van buiten Europa moeten betalen, want dat zou voor hen – waaronder studenten uit lage-inkomenslanden – de toegankelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs beperken. Een sympathiek idee, maar de consequentie zou wel zijn dat de universiteiten opdraaien voor de extra kosten, terwijl die al geen diepe zakken hebben.
Sinds 2000 daalde de rijksbijdrage per student met 25 procent. Dit gebeurde vooral ook vanwege de groeiende toestroom van buitenlandse studenten, waarvan lang niet alle extra kosten worden gecompenseerd door een evenredig stijgend onderwijsbudget van rijkswege.
Het kansengelijkheidsideaal van GroenLinks was vermoedelijk ook de reden waarom de partij het (aangenomen) amendement van CDA en VVD om een capaciteitsfixus in te stellen voor studenten van buiten Europa niet steunde, ook al zal de doorsnee Nederlander de doelstelling van dit amendement – het borgen van de toegankelijkheid van ons hoger onderwijs voor Nederlandse (en EER-)studenten – toch alleszins begrijpelijk en redelijk vinden. Verdringing van Nederlandse studenten is immers een reëel gevaar.
Werkdruk
Wat in de tegenstem van de GroenLinks-fractie ook kan hebben meegespeeld zijn haar – zeer terechte – zorgen over de al hoge werkdruk van een groot deel van het wetenschappelijke personeel. Die werkdruk zal nog toenemen nu de instellingen worden verplicht de Nederlandse taalvaardigheid van studenten te bevorderen zonder daarvoor extra geld te ontvangen.
De GroenLinks-fractie stelde dat de verplichting van de instellingen de Nederlandse taalvaardigheid van ook buitenlandse studenten te bevorderen alleen aanvaardbaar is als daarvoor extra middelen worden vrijgemaakt. Dat extra geld komt er niet. In dit verband diende de fractie een (verworpen) motie in die bedoeld was te regelen dat concrete eisen ten aanzien van de Nederlandse taalvaardigheid van studenten niet in de wet zelf worden vastgelegd maar bepaald worden door de instellingen zelf. De instellingen zouden dan zelf kunnen bepalen hoe en in welke mate zij het Nederlands van studenten zouden bevorderen, afhankelijk van de beschikbare financiële middelen.
Ook dit is een signaal dat GroenLinks het behoud van een sterk Nederlands ondergeschikt maakt aan andere belangen, in dit geval het beheersbaar houden van de werkdruk van het wetenschappelijk personeel.
Top 2
Wat tenslotte opvalt aan de bijdrage van GroenLinks aan het debat is dat zij – net als het gros van de Kamer en het algemene publiek – Engelstalig onderwijs en internationaliseren beschouwt als onlosmakelijk met elkaar verbonden, een misverstand dat zich vervolgens makkelijk laat vervormen tot de kwalijker misvatting dat wie pleit voor een rem op volledig Engelstalige opleidingen tegen internationaliseren is, en dus een nationalist.