Verslag van de plenaire delen van de conferentie in Circl
De conferentie wordt geleid door Nienke Homan, GroenLinks-gedeputeerde in de provincie Groningen. Zij vraagt de Amsterdamse wethouder ruimtelijke ordening en duurzaamheid, Marieke van Doorninck, om de conferentie te openen.
Circulariteit als gamechanger
Van Doorninck start haar verhaal met een wapenfeit uit haar eerdere periode als lid van de Amsterdamse gemeenteraad. Zij diende indertijd een motie in om duurzaamheid tot voorwaarde te maken bij gemeentelijke aanbestedingen. Dat was toen heel revolutionair. Maar tegenwoordig biedt men tegen elkaar om te bewijzen hoe duurzaam en circulair men wel niet is. “Dat heeft iets gaafs, zo van ik kan nog zoveel besparen of iets nog duurzamer maken. Die ontwikkeling is snel gegaan. Het is ook heel erg leuk. Maar het gaat vooral over techniek en weinig over besparing en CO2-beprijzing. Met techniek krijg je inderdaad ook het bedrijfsleven en de VVD mee. Circulariteit gaat echter over meer. Er is ook werkelijk een gedragsverandering voor nodig. Een andere manier van produceren en consumeren.”
Nog meer dan de energietransitie vraagt een circulaire economie om een systeemverandering, stelt Van Doorninck. “Dat weggooien zonde is, voelen we allemaal wel. Vroeger gooiden onze ouders weinig weg. Ze vermaakten hun oude spullen. We hoeven niet zo ver terug in de tijd om te ervaren dat je niet zo snel dingen weg moet gooien. Zo’n gebouw als Circl, dat vinden we leuk. Maar het moet wel veel meer zijn dan alleen leuk. Er moet nog heel veel gebeuren voor we circulair zijn. Bedenk dat we in Amsterdam nu slechts 20 procent van ons afval scheiden. Er is nog een hele weg te gaan.”
“Hergebruik vinden velen goed”, vervolgt Van Doorninck, “maar zolang primaire grondstoffen goedkoper zijn, houdt dat hergebruik tegen”. Zij wijst erop dat het publieke waterbedrijf Waternet in Amsterdam in staat is om fosfaat terug te winnen uit urine en uit rioolwater. Maar omdat fosfaat uit de mijnbouw goedkoper is, is het lastig om het gerecyclede fosfaat af te zetten. “Dat moet omgedraaid worden.”
Toch heeft het circulaire denken de potentie om een gamechanger aan te worden, aldus de wethouder. Een fundamentele verschuiving is die van bezit naar gebruik. In z’n economie leveren producten die heel lang bruikbaar blijven, het meeste geld op. “We moeten de aaibaarheid van de circulaire economie gebruiken om bezit te problematiseren. Op naar een rechtvaardiger wereld.”
Van Doorninck besluit haar openingswoord met een citaat van Margaret Atwood. Zij schreef, vrij vertaald: “In de tijd van de kolen was het: ik ben wat ik maak. In de tijd van olie en gas: ik ben wat ik koop. En in de tijd van circulair wordt het: ik ben wat ik bespaar en bescherm.”
Lef en leiderschap
Wat verwachten de voorlopers van de circulaire economie van overheden? Daarover spreekt Cécile van Oppen van adviesbureau Copper8. Zij was een van de opstellers van de landelijke Transitieagenda Circulaire Bouweconomie. Tien jaar geleden deed ze bij toeval haar eerste ervaring op met circulair bouwen, bij het sloop/nieuwbouwproject Stadstuin Overtoom in Amsterdam-West. Daar inspireerde het beperkte budget tot een circulaire aanpak. Uiteindelijk werd zo’n 95 procent van de producten en materialen uit de sloop opnieuw gebruikt.
Maar dergelijke circulaire projecten zijn een uitzondering. De bouw is nog erg lineair. De stroom bouwafval groeit nog steeds. “Als je naar andere landen kijkt, met name India en China, en ziet hoeveel daar nog gebouwd moet gaan worden, dan moet Nederland nu het goede voorbeeld gaan geven”, vindt Van Oppen. Daarbij gaat het niet alleen om het energiezuiniger maken van gebouwen. “Uit studies blijkt dat de helft van de CO2-uitstoot zit in het maken van een gebouw, niet in het gebruik ervan. We moeten dus bouwen met minder energie en grondstoffen.”
“Stel dat we inderdaad naar 100 procent duurzame energie gaan en de klimaatdoelen dalen”, vervolgt Van Oppen. “Dan is de vraag waar we de metalen voor het bouwen van al die zonnepanelen en windturbines vandaan halen. We gaan dan in Nederland van de jaarlijkse productie van zes belangrijke metalen meer gebruiken dan ons toekomt op grond van ons aandeel in het mondiale bnp. Kijken we naar ons aandeel in de wereldbevolking, dan is onze overconsumptie nog groter. Dat is een reden te meer om de energietransitie en de circulaire economie meer naar elkaar toe te brengen.” Toepassing van circulaire ontwerpprincipes betekent bijvoorbeeld dat we de levensduur van windmolens verlengen en dat we zorgen dat de metalen kunnen worden teruggewonnen uit gebruikte windturbines en zonnepanelen.
Uit vier circulaire projecten die Van Oppen toont in haar presentatie, blijkt dat er niet één circulaire oplossing is en dus ook niet één meetmethode. Elke situatie, elk project, vraagt om een eigen oplossing. “De les hieruit is dat niet techniek de uitdaging is, maar de organisatie. Alleen door samen te werken komen we verder. Als we van concurrentie blijven uitgaan, blijven we gevangen in een prisoners’ dilemma. Circulaire economie is een samenspel van technische, financiële en procesmatige aspecten. Wie zijn de ketenpartners, wat zijn hun belangen en hoe maken we het financieel aantrekkelijk voor alle partners, dat zijn de vragen waar het om draait. Alleen met begrip voor elkaars belangen komt je tot een gezamenlijk belang. Op deze manier samenwerken is niet gemakkelijk, maar het lukt wel.”
Hoe kunnen overheden circulair bouwen aanjagen? Van Oppen schetst vier manieren. “Ten eerste door zelf als overheid circulair in te kopen. Goed voorbeeld doet goed volgen. Ten tweede door zogenaamde ‘systemische interventies’. Daar valt bijvoorbeeld het verschuiven van belasting van arbeid naar primaire grondstoffen onder. Dat stimuleert behoud, hergebruik en recycling van secundaire materialen en grondstoffen. Een ander voorbeeld is het voorschrijven van materialenpaspoorten. Het is wel jammer dat er momenteel een wildgroei van gebouwen- en materialenpaspoorten is. Een typisch voorbeeld van concurrentie waar samenwerking geboden is. De Rijksoverheid moet de keuze maken voor een uniform materialenpaspoort. Ten derde moeten overheden bij gronduitgifte circulaire prestaties verlangen. Als ze dat nalaten, is het veel lastiger om circulair bouwen af te dwingen. Het Rijk moet gemeenten meer ruimte geven om voorwaarden te verbinden aan de gronduitgifte. Experimenteergebieden zijn belangrijk om te leren hoe we de regels moeten veranderen voor meer circulariteit. Manier nummer vier houdt in dat de verschuiving van bezit naar gebruik moet worden gestimuleerd. Nu werken de boekhoudkundige regels tegen. Als een bedrijf voor een stoel die het verkoopt een hoge terugkoopprijs afspreekt met de koper, moet het dat als lease in de boeken zetten, waardoor z’n balans langer wordt en de solvabiliteitsratio daalt. Je wordt gestraft naarmate je meer circulair werkt. Daarom dient er een lobby richting Europa komen om de boekhoudregels aan te passen.”
Toon lef en leiderschap, met die oproep aan overheden sluit Van Oppen haar presentatie af.
Circulariteit en energietransitie
Circulair bouwen heeft in de Haagse politiek veel minder prioriteit dan het bouwen van meer woningen, het beëindigen van de gaswinning in Groningen en de energietransitie, constateert Ton Bastein, senior scientist circular economy & resource efficiency bij TNO, aan het begin van zijn presentatie. Daarom is het verstandig om circulair bouwen te koppelen aan andere thema’s, met name de energietransitie en de klimaatopgave.
Daarbij helpt het om concrete doelstellingen te formuleren. Bastein ziet aan de Transitieagenda Circulaire Bouweconomie dat de opstellers daarmee geworsteld hebben. Ze definiëren circulair bouwen als ‘het ontwikkelen, gebruiken en hergebruiken van gebouwen, gebieden en infrastructuur zonder natuurlijke hulpbronnen onnodig uit te putten’, maar wat is onnodig uitputten? “Daar kun je tot 2030 over blijven praten.”
Door het gebrek aan kwantitatieve doelstellingen is het lastig om door te rekenen wat het effect is van de Transitieagenda op de uitstoot van broeikasgassen, zo heeft TNO moeten vaststellen in een rapport uit het voorjaar. Daarom heeft TNO zelf, op basis van literatuurstudie, een aantal kansrijke technische maatregelen op een rijtje gezet die tot een vermindering van het gebruik van primaire bouwmaterialen met 25 procent in 2030 kunnen leiden (zie slide).
Samen met de maatregelen uit de andere Transitieagenda’s en de circulaire voornemens van de Rijksoverheid levert dat een forse vermindering van de uitstoot van broeikasgassen op. De productie van materialen in Nederland brengt nu maar liefst 81 megaton aan CO2-emissies met zich mee; die uitstoot kan in 2030 met 7,7 megaton en in 2050 met 13 megaton gereduceerd worden. Dat betekent dat met meer circulariteit zo’n 20 procent van de beleidsopgave voor 2030 kan worden ingevuld, aldus Bastein. “Circulaire economie moet dus onderdeel zijn van de klimaatdiscussie.”
Er zit ook spanning tussen de energietransitie en de materialentransitie, betoogt Bastein. “Als je de energieprestatie van een gebouw (EPG) wilt verbeteren om het energieneutraal of zelfs energieleverend te maken, moet je er meer materialen in gooien, zoals isolatiemateriaal en zonnepanelen. Daardoor verslechtert de milieuprestatie van het gebouw (MPG). Dat schept een dilemma. Ik pleit ervoor om de energie- en de milieuprestatie samen te beschouwen. In de normering moeten ze bij elkaar opgeteld worden. Zo kom je tot een optimale prestatie.”
Waardebehoud van materialen in de gebouwde omgeving zit niet zozeer in het recyclen van afval, stelt Bastein, als wel in het verlengen van de levensduur van de materialen, in onderhoud en hergebruik. Daar zit de kracht van de circulaire aanpak ten opzichte van de reguliere. Zo kan veel geld én veel CO2 worden bespaard.
Bastein beëindigt zijn presentatie met een oproep aan de voorstanders van circulair bouwen om de bijdrage van renovatie, herbestemming, hergebruik en recycling aan de klimaatdoelen zo goed mogelijk te kwantificeren. Daar moeten ook concrete doelstellingen voor de bouwsector aan gekoppeld worden. Zo houd je circulair bouwen op de politieke agenda.
Geen gevaarlijk afval in de kringloop
In haar reactie op de inleiders constateert ook Suzanne Kröger, Tweede Kamerlid voor GroenLinks, dat de energietransitie de circulaire economie overschaduwt. “De energietransitie heeft een minister mét geld, de circulaire economie een staatssecretaris met weinig budget. Je ziet dat de klimaattafels concrete opdrachten krijgen, terwijl het beleid voor de circulaire economie blijft steken in mooie plannen, zonder geld en zonder nieuwe regels.”
Kröger wijst erop dat er ook spanning zit tussen de circulaire economie en milieubescherming. “In veel van de producten die nu in omloop zijn, zitten stoffen die we niet willen, omdat ze gevaarlijk zijn voor het milieu, de volksgezondheid of ecosystemen. Dus als je ernaar streeft om alle materialen te hergebruiken, ga je ook stoffen hergebruiken waar je eigenlijk vanaf wilt. Je ontkomt dus niet aan overheidsoptreden. Ik heb sympathie voor de roep van circulaire pioniers om experimenteerruimte in de regels. Maar we kunnen niet wegkijken van het risico dat we dan met gevaarlijke stoffen worden geconfronteerd waartegen we juist beschermd moeten worden. Ruimte in de regels kan ook misbruikt worden door de cowboys in de afvalbranche, die het niet zo nauw nemen met milieubescherming. De overheid moet dus een scherpe ondergrens trekken en die hard handhaven, om ongewenste handel in gevaarlijke afvalstoffen de pas af te snijden.”
Aan het eerder aangehaalde citaat van Margaret Atwood zou Kröger graag nog iets willen toevoegen: “In de circulaire economie geldt ook: ik ben wat ik deel.”