Binnen de huidige economische randvoorwaarden blijven we collectief een beetje experimenteren en aanrommelen als het gaat om circulair bouwen. Natuurlijk worden er prachtige circulaire gebouwen neergezet, maar in bijna alle gevallen betaalt óf de opdrachtgever óf de opdrachtnemer de extra kosten die circulariteit met zich meebrengt. Willen we de transitie versnellen, wat noodzakelijk is om onze klimaat- en circulaire doelen te halen, dan moet het economisch logisch worden om circulair te bouwen. Dat kan door de juiste financiële prikkels te geven die circulair bouwen stimuleren, of door waarde een centrale plek te geven in vastgoedwaarderingen. Beide begrippen zal ik toelichten.
Passende belastingprikkels
Belastingen zijn essentieel in de transitie naar een circulaire economie, want die kunnen ons gedrag sturen. Het fiscaal stimuleren van de fossiele industrie moeten we daarin gaan omzetten naar het fiscaal stimuleren van de circulaire economie. Hiervoor zijn drie zaken nodig:
1. De belastingen op arbeid moeten omlaag
Circulair ontwerpen, bouwen en demonteren zijn arbeidsintensieve processen. Willen we bouwen met hergebruikt materiaal, dan is vakmanschap nodig om tot een gedegen ontwerp te komen en om het project te realiseren. Maar arbeid als component van circulair ontwerpen wordt in de huidige economie ontmoedigd door hoge belastingtarieven.
Dat circulair bouwen arbeidsintensief is, wordt regelmatig ter discussie gesteld. Innovatie-gelovigen stellen dat we juist toe moeten werken naar een geïndustrialiseerde bouwsector waarbij gebouwonderdelen fabrieksmatig worden geprefabriceerd, uiteraard met 100 procent recycled content of met recyclebare materialen. Er zou dus juist minder arbeid nodig zijn, niet meer.
Er zijn echter twee belangrijke tekortkomingen bij deze argumentatielijn: allereerst vergt recycling en virgin materiaalgebruik juist weer méér energie dan hoogwaardig hergebruik van gebouwonderdelen. Waar mogelijk moeten we dus wel degelijk kiezen voor hoogwaardige vormen van hergebruik. Ten tweede zien we met de enorme bevolkingsgroei juist een behoefte aan arbeidsplekken ontstaan – of een redelijk alternatief om mensen te voorzien in hun levensstandaard.
2. De belastingen op materialen moeten omhoog
“Externaliteiten moeten beprijsd worden”, leerde ik in mijn eerste economielessen. Maar milieuschade (vaak berekend in CO2-equivalenten) is nog steeds vooral een theoretisch fenomeen. In de reële bouweconomie worden dergelijke kosten nauwelijks doorberekend.
Het Europese emissiehandelssysteem (ETS) zou in theorie deze rol moeten vervullen, maar is in feite een te zwakke structuur om alle externaliteiten daadwerkelijk door te berekenen. Het ETS verplicht een aantal grote bedrijven binnen de Europese Unie om hun CO2-uitstoot te meten en vervolgens voor elke ton CO2 een emissierecht af te dragen aan de overheid. Tot nu toe hebben veel van de bedrijven binnen het ETS gratis rechten ontvangen van diezelfde overheid. De gedachte daarbij was om in de loop van de tijd het aantal beschikbare rechten te doen krimpen, waardoor een marktmechanisme van vraag en aanbod zou ontstaan en de prijzen zouden stijgen door schaarste van emissierechten. De realiteit is echter dat veel bedrijven nu nog kunnen genieten van de enorme overschotten aan gratis rechten uit de begindagen van het ETS. Ook worden er vragen gesteld bij de hoogte van de prijs van een ton CO2 in het ETS en of deze wel afdoende is om innovatie uit te lokken die kan zorgen voor een afdoende verdere reductie van CO2-uitstoot in de toekomst. Tot slot is de louter Europese scope van het ETS ook een minpunt.[5]
Willen we toewerken naar effectieve belastingen op materialen, dan is het van belang dat er een reële prijs wordt berekend voor de milieuschade die veroorzaakt wordt, en dat deze prijzen ook mondiaal worden doorberekend (hoe lastig het ook is om zo’n systeem op poten te krijgen). Slagen we hier niet in, dan blijft het traditionele product economisch aantrekkelijker dan het duurzame alternatief.
3. De dubbele btw op secundaire producten moet verdwijnen
Een bekend fenomeen in de circulaire wereld is dat op een product waarvoor in de eerste gebruikscyclus al btw in rekening is gebracht, opnieuw btw gerekend moet worden wanneer het product van eigenaar verandert bij een tweede gebruikscyclus. Dit geldt niet zozeer voor consumententransacties zoals op Marktplaats, maar wel wanneer een bedrijf zoals Buurman secundaire materialen aan een consument verkoopt, of wanneer een sloopbedrijf zoals Van Liempd materialen oogst en aan een ander bedrijf verkoopt. Door de dubbele btw kan het secundaire product lastig concurreren met het lineaire alternatief.