Geert Bergsma van onderzoeksbureau CE Delft houdt een inleiding naar aanleiding van zijn studie Levenscyclusanalyse van grondstoffen uit rioolwater. Vervolgens gaat hoogheemraad Martine Leewis op het onderwerp in vanuit het gezichtspunt van een waterschapsbestuurder. Daarop gaat de zaal in discussie, waarna voorzitter Berend Potjer, Statenlid voor GroenLinks in Zuid-Holland, ervoor zorgt dat deze wordt samengevat in een aantal aanbevelingen.
Een aantal symposiumdeelnemers heeft ’s ochtends al een bezoek gebracht aan de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) van Waterschap Vallei en Veluwe in Amersfoort. Deze ‘energie- en grondstoffenfabriek’, zoals de installatie wel wordt genoemd, wint uit rioolwater onder meer biogas en struviet. Het struviet wordt als meststof geëxporteerd naar Engeland, waar het gebruikt wordt voor de aardappelteelt.
Een deel van het fosfaat en de stikstof in het rioolslib komt, onder toevoeging van magnesium, in het struviet terecht. In zijn presentatie laat Geert Bergsma zien dat er naast deze methode nog een andere manier bestaat om fosfaat te recyclen uit rioolslib: het verbranden van het slib (apart bij een slibverwerker, dus niet samen met restafval), waarna het fosfaat in een opwerkingsfabriek wordt teruggewonnen uit de as. Uit de levenscyclusanalyse van beide methoden volgt dat aan allebei voor- en nadelen zitten. Stel je het maximaal terugwinnen van fosfaat voorop, dan scoort de route via de slibverwerker en de opwerkingsfabriek het best. Richt je je op de grootste milieuwinst, dan geniet de methode struvietwinning op een rwzi de voorkeur. Hoewel verwacht mag worden dat doorontwikkeling van beide methoden nog wel tot betere resultaten leidt, zullen die nooit perfect zijn. De beste oplossing is daarom een combinatie van de twee methoden.
Martine Leewis, lid van het dagelijks bestuur van Hoogheemraadschap Rijnland namens waterschapspartij Water Natuurlijk, geeft aan dat zij heel blij is met deze heldere milieuboekhoudkundige vergelijking, omdat zij zelf de expertise ontbeert om die te maken. En dat moet wel, want een waterschap moet kiezen. Zij somt vier dilemma’s op waar zij voor staat:
- Geef je voorrang aan de winning van biogas of van grondstoffen? Voor het laatste pleit dat grondstoffen hoger in de waardepiramide staan. Voor het eerste, dat er veel meer subsidiemogelijkheden voor biogas zijn.
- Ga je in één keer alle installaties ombouwen? Technisch is het mogelijk, maar dat vraagt een flinke investering. Niet iedereen in het waterschapsbestuur wil de kosten voor de baten laten uitgaan.
- Schaal je op of werk je lokaal? Grote rioolwaterzuiveringsinstallaties zijn efficiënter, maar door lokaal te werken maak je de cirkel rond. De uit afval gewonnen grondstof vloeit terug in de gemeenschap waar het afval vandaan komt.
- Betaal je als waterschappen gezamenlijk voor alle burgers van Nederland, of alleen voor de burgers uit jouw gebied? Een waterschap heeft te maken met een bestuurlijke werkelijkheid waarin gesproken wordt over ‘jouw burgers’ en ‘mijn burgers’.
Aanzuigende werking
Hans Ghijsels is de eerste die met een reactie komt. “Geert Bergsma onderscheidt twee methoden om rioolwater te hergebruiken. Mag ik een derde toevoegen?” Ghijsels geeft aan dat het ook mogelijk is om organische stof uit rioolslib te winnen. “Ontdoe je die van het fosfaat en de zware metalen, dan heb je een humus waar biologische akker- en landbouwers om zitten te springen.” In Oslo heeft dit geleid tot een lagere heffing voor burgers.
Rob de Ruiter van EcoPhos reageert op het eerste dilemma van Leewis. Mest is een veel grotere stroom aan fosfaat dan rioolwater, stelt hij. Natuurlijk moet je doorgaan met het genereren van struviet uit rioolslib, maar ga niet op grote schaal installaties ombouwen, want de biogasinstallaties hebben we nodig om al die mest in Nederland te vergisten.