Reacties op de bijdrage van Yolande Jansen in de Helling, nr. 1 2014

Tijdens de conferentie van Bureau de Helling over Europa voorbij de Natiestaat van 11 mei 2014 sprak Benoît Lechat over de Eerste Wereldoorlog, nationalisme en Europa. "Een project dat is gebaseerd op een ideaal van vrede en solidariteit kan niet een economisch beleid overleven dat op de 'concurrentie van allen tegen allen' is gebaseerd".

Graag reageer ik op het artikel van René Gabriels, Yolande Jansen en Robin Celikates, 'Het spook van het nationalisme. Over Europese illusies', uit de special Europa 1914-2014, dat de Helling, Oikos en de Green European Journal samen uitgaven.

Ik maak vier opmerkingen over de volgende onderwerpen:

  1. De historische verantwoordelijkheid voor de oorlog;
  2. Het nationalisme;
  3. De spanningen tussen democratie en kapitalisme;
  4. De noodzaak en mogelijkheid van een nieuwe vorm van Europese solidariteit.

1. De historische verantwoordelijkheid voor de oorlog

De auteurs van 'Het spook van het nationalisme' nemen, weliswaar met enkele nuances, de these van de historicus Christopher Clarke over de start van de Eerste Wereldoorlog over: volgens Clarke zouden de grote Europese natiestaten als slaapwandelaars de grote oorlog ingegaan zijn. Er zou een globale verantwoordelijkheid bestaan voor het uitbarsten van de oorlog. Ik deel deze visie niet en vind het uiterst zorgwekkend dat dit boek in Duitsland zo veel succes heeft. Dit past bij het verlangen van veel Duitsers om weer een normaal land te worden, dat zijn verleden heeft verwerkt – inderdaad deed Duitsland dat beter dan veel andere Europese landen – , maar dat nu zijn schuld heeft afbetaald en het recht heeft om weer een natiestaat zoals alle andere Europese landen te worden.

Ik geloof niet in de these van de collectieve verantwoordelijkheid van alle Europese landen. Liever gezegd, zij lijkt mij iets te comfortabel. Natuurlijk waren alle grote machten betrokken bij het tot stand komen van de oorlog, maar ik ben er vast overtuigd dat juist de Duitse ideologieën van militarisme en pangermanisme hierin een zeer grote rol hebben gespeeld. Ik wil de verantwoordelijkheden van het nationalisme in andere landen, in het bijzonder Frankrijk, Engeland en Rusland, niet onderschatten, maar toch is het Duitse nationalisme van 1914 iets anders.

Waarom denk ik dit? Dat heeft veel te maken met mijn eigen familiegeschiedenis en die van mijn land, België. Wat is er gebeurd in het België van augustus 1914? De meeste Belgen weten het zelf nauwelijks meer, maar in de twee eersten maanden van de oorlog zijn er meer Belgische burgers vermoord door de Duitsers dan Belgische soldaten, namelijk tussen de vijf en zesduizend onschuldige mensen. Meteen na de inval in België begonnen de Duitse soldaten burgers – niet alleen mannen, maar ook vrouwen en kinderen – dood te schieten. Steden zoals Dinant, Vezet, Tamines en Leuven werden in brand gezet en hun bevolking werd naar Duitsland gedeporteerd. In Dinant, bij de Maas, zijn bijvoorbeeld in drie dagen 674 mensen gefusilleerd. Hun nakomelingen hebben tot op de dag van vandaag een de trauma van die gebeurtenissen in augustus 1914.

De legende van de franc-tireurs

Waarom al die slachtpartijen? Dat is een lange historische discussie. Tot 1945 hebben de Duitse overheden beweerd dat de Belgische burgers op hen hadden geschoten. Zij zouden door scherpschutters (franc-tireursFreischärler) zijn beschoten. Dat is een pure legende: het is historisch bewezen dat hiervan geen sprake was. Maar de Duitsers geloofden het. Volgens twee Ierse historici, Horne en Kramer, werd deze legende bewust in leven gehouden door de Duitse officieren en militaire staf. In werkelijkheid waren de Duitsers woedend, omdat zij niet verwacht hadden dat het Belgische leger zoveel weerstand zou bieden. Dat overviel ze, omdat ze België zagen als een natie van tweede rang, een kunstmatige staat die vroeg of laat moest verdwijnen. Met dergelijke racistische en darwinistische ideeën waren de Duitse officieren en bijna de hele Duitse militaire kaste opgevoed. Natuurlijk zijn deze German atrocities, zoals de titel van het boek van Horne en Kramer luidt, door de Britse en Amerikaanse regeringen ook weer als propaganda gebruikt om hun publieke opinie te overtuigen dat ze oorlog tegen Duitsland moesten voeren. Deze gruweldaden werden bovendien door de miljoenen slachtoffers van de loopgraven verhuld. Zelfs de pacifistische bewegingen ontkende in de jaren dertig de omvang en de betekenis van deze slachtingen onder burgers. Men wilde immers tegen elke prijs een nieuwe oorlog met Duitsland vermijden.

Wat ik ook in het boek van Horne en Kramer heb ontdekt, is dat deze Duitse gruweldaden een belangrijke rol in de onderhandelingen van het verdrag van Versailles hebben gespeeld. Volgens Horne en Kramer weigerde de Duitse regering de verantwoordelijken uit te leveren. Men liet zich onder druk zetten door de hele militaire kaste, wat dramatische gevolgen had voor de toekomst van de Republiek van Weimar. Het is pas na 1945 dat de Duitse staat de legende van de franc-tireurs opgaf en dat een echte verzoening tussen België en Duitsland mogelijk werd. Een van de grote verschillen tussen 1918 en 1945 is het proces van Neurenberg. Omdat toen de verantwoordelijken van de gruweldaden veroordeeld werden, heeft het proces van Neurenberg een echte verzoening mogelijk gemaakt,

Wist mijn grootvader wat er gebeurde in andere Belgische dorpen en steden in augustus 1914? Hij was zestien jaar oud toen de oorlog begon. Hij woonde in Luik met zijn moeder. In 1915 probeerde hij via Nederland het Belgische leger te bereiken. Maar hij werd op de dodendraad, de geëlektriseerde grens tussen Nederland en België, ergens bij Maastricht door de Duitse bewakers gevangen en naar Duitsland gedeporteerd. Hij probeerde drie keer te ontsnappen, maar werd telkens weer gevangen. De vrees voor de Duitsers was diep in hem geworteld. 1940 en 1944 (het laatste Duitse tegenoffensief in de Ardennen) waren voor hem traumatische herhalingen van 1915. Maar hij en mijn vader zijn nooit anti-Duits geweest. In tegendeel. Mijn broers en ik werden aangemoedigd Duits te leren. Wij woonden trouwens in Eupen, als Franstalige in de kleine Belgische Duitstalige minderheid. Dus wij moesten integreren. En wij wisten ook dat de Bondsrepubliek Duitsland zijn verleden aan het verwerken was en een werkelijke democratie was geworden.

2. Nationalisme?

Er zijn natuurlijk verschillende soorten nationalisme. Het Belgische nationalisme is niet hetzelfde als het Duitse of het Nederlandse. Zonder op deze ingewikkelde discussie in te gaan, moet wel worden vastgesteld dat er talloze vormen van nationalisme zijn, die telkens verschillende combinaties van etnische en burgerlijke – 'civiele' – dimensies hebben. In Ierland bijvoorbeeld heeft het woord nationalist een heel andere betekenis dan in Frankrijk. In Ierland betekent nationalist zijn tegen de Britse overheersing zijn. In België bestaat het risico dat het Vlaamse nationalisme een uitsluitend etnisch nationalisme wordt. Dit is overigens ook mede de verantwoordelijkheid van de Franstalige Belgen. Het zijn immers altijd de anderen die de nationalisten zijn… Misschien is het ergste nationalisme wel het nationalisme dat zich zelf ontkent.

Dus als we over Europese illusies spreken, dan denk ik dat het ook een illusie is te geloven dat het nationalisme ooit uit Europa zal verdwijnen. In de Green European Journal publiceren wij een artikel over de houding van de Duitse vakbonden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dat laat zien hoe overtuigde internationalisten in een paar dagen tot zuivere nationalisten kunnen worden.

Juist daarom moeten we verder bouwen aan een Europees federalisme: een institutioneel stelsel met natiestaten en regio's in een federaal Europa dat inderdaad veel meer bevoegdheden moet krijgen, met een veel bredere democratische en maatschappelijke basis. Dit brengt mij op het derde punt.

3. Kapitalisme en democratie

Ik ben het eens met de auteurs van 'Het spook van het nationalisme', wanneer zij een spanning constateren tussen kapitalisme en democratie. Het goede aan de eurocrisis is tenminste dat ten enen male duidelijk is geworden dat neoliberalisme en de bouw van Europa niet te combineren zijn, zoals de Franse filosoof Etienne Balibar in de laatste uitgave van het Green European Journal heel overtuigend uitlegt. Een project dat is gebaseerd op een ideaal van vrede en solidariteit kan niet een economisch beleid overleven dat op de 'concurrentie van allen tegen allen' is gebaseerd, die zich richt op het afschaffen van alle sociale regulaties en die een diepe scheur tussen Noord- en Zuid-Europa veroorzaakt heeft. Wij moeten die scheur herstellen, en dus een echte en bredere Europese solidariteit ontwikkelen. Dit betekent dat wij de automatische verbinding tussen de sociale en de nationale staat moeten verbreken (tegen de nationalistische en soevereinistische verzuchtingen van sommige Europese linkse partijen in), of tenminste het monopolie van de nationale staat over de sociale staat ter discussie stellen. Dit brengt ons onvermijdelijk op het project van het sociale Europa.

4. Sociaal Europa

Het is vanzelfsprekend dat wij een uitbreiding van de Europese solidariteit nodig hebben. Maar we moeten ook toegeven dat dit sociale Europa de nationale welvaartstaten misschien nooit helemaal zal vervangen en dat het aan een heel ander stelsel van sociale solidariteit gekoppeld zal worden. De laatste tijd zijn er verschillende voorstellen voor een Europese werkloosheidsverzekering gedaan. Ik denk ook dat het toekomstige sociale Europese model sociale en democratische innovatie moet bevorderen. Dit kan een goede manier zijn om niet alleen een nieuwe legitimiteit aan de Europese Unie te geven. Het is ook een manier om de ecologische, economische en sociale agenda in de zin van de duurzaamheid met elkaar te verzoenen. Dit is een boeiend voorstel dat de special reporter of the United Nations on the right to food onlangs op een internationale conferentie deed. De samenvatting van zijn rapport is te lezen op de Green European Journal

Literatuur

  • J. Horne en A. Kramer, German Atrocities. 1914: a History of denial, Yale University Press, 2001.