Recensie

Dit ambitieuze boek legt niets minder op tafel dan een complete politieke filosofie van het moderne sociaal-liberalisme. Met zijn systematische verdediging van de positieve vrijheid en de individuele autonomie geeft Claassen op een indrukwekkende manier invulling aan de bekende boutade dat sociaaldemocraten 'liberalen zijn die het echt menen'. Relatief vrij van academisch jargon, en doorspekt met afgewogen toepassingen op de grote vraagstukken van de dag, kan dit boek een breed sociaal-liberaal publiek aanspreken en prikkelen.

Dat publiek is breder dan de partij waarbinnen de auteur zelf intellectueel actief is. Het grootste contingent is er juist buiten te vinden: zijn boodschap past in menig opzicht beter bij de progressief-liberalen van D66 en GroenLinks dan bij de PvdA. Zij is zeker geen gefundenes Fressen voor klassieke sociaaldemocraten, en staat haaks op de nieuwe verheffingsagenda die wordt beproefd in het lopende Van waarde-project van de Wiardi Beckman Stichting. Om nog maar te zwijgen van het 'positieve paternalisme' dat de laatste tijd wordt uitgedragen door prominenten als Ronald Plasterk en Job Cohen.

Vrijheid vs. welzijn

Claassen bouwt alles consequent op vanuit het liberale vrijheidsbeginsel. Vrijheid is zijn 'centrale ankerpunt'. Andere politieke idealen, zoals veiligheid, gelijkheid, duurzaamheid en integratie worden aan vrijheid gekoppeld en aan vrijheid dienstbaar gemaakt. Daartoe moeten vrijheidsidealen eerst worden afgebakend van welzijnsidealen, die in zijn ogen al gauw neigen tot paternalisme. Claassen wil verschil maken tussen een staat die 'meent te weten hoe zijn burgers het beste kunnen leven en probeert die levenswijze aan hen op te leggen' en een staat die zich ertoe beperkt 'zijn burgers vrijheid te schenken te leven zoals zij zelf denken dat het beste voor hen is.'

De staat heeft dus als voornaamste taak om de autonomie van individuen te bevorderen. Die autonomie is niet onbegrensd. Soms moet de staat van burgers eisen dat ze zich intomen om de vrijheid van anderen ruimte te geven. Claassen volgt John Stuart Mill in de opvatting dat het schadebeginsel de enige grondslag kan zijn waarop de overheid de vrijheid van haar burgers mag inperken.

Een bekend nadeel van het schadebegrip is echter dat het leeg is en ieder het naar believen kan oprekken. Daarom is een geobjectiveerd begrip van schade nodig, dat Claassen probeert te ontwikkelen aan de hand van casussen als het rookverbod in de horeca, de zondagssluiting van winkels en het debat over de vrijheid van meningsuiting.

Daarbij ontkomt hij niet altijd aan het zelf gesignaleerde gevaar dat liberalen de autonomie en de eigen kracht van mensen gemakkelijk overschatten. Zo concludeert Claassen nogal lichtvoetig dat degenen die zich door iemand anders beledigd of opgefokt voelen 'er zelf bij zijn', dus zelf verantwoordelijk zijn voor hun gevoel van schade, vanwege 'hun autonome beslissing om de spreker te geloven'.

Maar zijn fanatici die in de ban zijn van een strenge heilsleer en geen kritiek kunnen verdragen werkelijk autonoom? Moet de overheid in dit geval niet actief waarden uitdragen die de verdraagzaamheid, de matiging en de zelfkritiek bevorderen?

Paternalisme en het zeilmeisje Laura

Claassen moet echter weinig hebben van een overheid die zijn burgers tot beter, bijvoorbeeld gezonder, minder gestresst of vrijzinniger gedrag wil prikkelen. Vrijheidsgrenzen kunnen volgens hem niet worden getrokken op basis van een inhoudelijke opvatting van het goede leven, want elke substantiële invulling daarvan 'doet de vrijheid teniet'. Paternalisme kan een basis zijn voor staatsingrijpen, maar alleen als mensen zichzelf schade toebrengen, en alleen om individuele autonomietekorten te compenseren.

Tekenend in dit verband is zijn bespreking van de casus van het zeilmeisje Laura. Claassen kapittelt de rechterlijke uitspraak om haar op wereldreis te laten gaan als een 'al te vrijzinnige opvatting van de kindertijd'. Laura's noodzakelijke groei naar autonomie veronderstelt immers 'een oriëntatie op de mensenmaatschappij en het vermogen daarin te laveren', dus een confrontatie met haar peer group en een continue ouderlijke aanwezigheid. Een pure soloreis is dan een verkeerd idee. Afgezien van de vraag of zo'n avontuur juist niet een dramatische groei naar zelfstandigheid bewerkstelligt, ligt het meer voor de hand om hierin de doorgeschoten vrijheidsdrang te zien van een puber die door gebrekkig ouderlijk gezag en toegeeflijkheid aan haar veronderstelde autonomie haar zin tegen alle verzet in kan doordrijven.

Economisch agnosticisme

Omdat de overheid zich volgens Claassen niet mag bemoeien met het goede leven en strikt neutraal moet blijven, trekt hij soms conclusies die neerkomen op een onverantwoordelijk laissez faire. Als het gaat om welvaartsgroei moet de staat een basaal inkomensniveau garanderen, maar boven die drempel (van 15.000 euro, die in Nederland dus al is bereikt) geldt een vorm van economisch agnosticisme: 'Als individuen menen, terecht of niet, dat verdere inkomensgroei bijdraagt aan hun welzijn, wie is de staat dan om daar bezwaar tegen te maken?'

De magere opbrengst van die agnostische benadering is dat het neoliberale pro-groeimodel moet wijken voor 'groei-neutraliteit'. Maar als mensen zich door elkaar laten opjagen in een race om positionele goederen en daarvoor zinloze uitgaven doen, blijft Claassen ze zien als autonome burgers die vrij zijn om zichzelf schade toe te brengen. Enerzijds stelt hij dat topinkomens onverdiend zijn en het beginsel van de gelijke vrijheid schaden. Maar anderzijds lijkt het hem niet verstandig om salarissen in de publieke sector te begrenzen als dat in de private sector niet gebeurt. Foetsie Balkenendenorm, terwijl Job Cohen onlangs nog pleitte voor een 1:10 minimax-verhouding, en niet alleen voor publieke salarissen.

Waar is vrijheid goed voor?

Claassens rigoureuze vrijheidsfilosofie bijt zich op die manier in de staart. Moraliseren en het actief uitdragen van een opvatting over het goede leven, zeker door de overheid, geldt voor hem al snel als paternalistisch en conservatief. Maar liberalen als Claassen miskennen teveel dat schade toebrengen aan anderen en aan zichzelf immanente gevaren vormen van het vrijheidsbeginsel zelf. Daarom zijn van meet af aan normatieve afwegingen nodig over welke vormen van autonomie waardevol zijn en welke niet. Voorwaardenscheppend beleid door een neutrale overheid is niet genoeg. We moeten ons ook afvragen waar de vrijheid goed voor is, waar zij eigenlijk toe dient. Met vrijheid kun je immers alle kanten op, ook verkeerde. 

*Deze bespreking verscheen ook in de Volkskrant van 14.1.12. Zie hier een meer uitvoerige bespreking van het boek.