Bedankt voor dit mooie boek. Het is een eer om dit eerste exemplaar in ontvangst te mogen nemen.

Ik heb de kans gekregen om het boek alvast door te bladeren, en er staan veel dingen in die ik herken. Het dilemma of je nou specifiek of generiek beleid moet voeren en of je door problemen te benoemen niet stigmatiseert. De vraag hoe beleid ook echt effect kan hebben. Ik hoop dan ook te leren van de inzichten uit dit boek.

Ernst Hirsch Ballin vraagt zich in zijn voorwoord af wat nu eigenlijk het doel van het integratiebeleid is. En of we niet eens afscheid moeten nemen van het denken in termen van integratie. Ik ben dat met hem eens. In Amsterdam, een hyperdiverse stad, spreek ik dan ook liever over burgerschap. Dat is een appel op alle Amsterdammers ongeacht hun afkomst. Maar tegelijkertijd betekent dit niet dat afkomst er niet toe doet.

De oververtegenwoordiging van jongeren met een migratieachtergrond in de jeugdwerkloosheidscijfers en de lage arbeidsparticipatie van bijvoorbeeld vrouwen uit specifieke landen (Turks en Marokkaans) hebben wel degelijk te maken met een achtergrond van migratie en bepaalde sociaal culturele patronen die doorbroken moeten worden. Ik ga daar graag op in aan de hand van een paar voorbeelden uit Amsterdam.

Ik wil dat Amsterdam een stad is waar álle inwoners gebruik kunnen maken van de vrijheid en de mogelijkheden die de stad te bieden heeft. Ik wil dat Amsterdammers voor zichzelf op kunnen komen als dat nodig is, maar dat zij zich ook kunnen beheersen – als dat nodig is. Ik wil dat Amsterdammers elkaar en zichzelf accepteren, ongeacht hun kleur, afkomst of leefstijl.

Maar om van vandaag naar morgen te komen zijn er nog wel een aantal obstakels om weg te nemen.

Ik noem er een paar:

  • Te weinig vrouwen zijn economisch zelfstandig en juist jonge vrouwen van Turkse en Marokkaanse komaf blijven achter, met 29 % ten opzichte van een gemiddelde van 65 %. Dat geeft hen geen goede basis voor onafhankelijkheid, om zelf keuzes te kunnen maken.
     
  • In de jeugdwerkloosheid zijn jongeren met een migratieachtergrond sterk oververtegenwoordigd.
     
  • Op sommige schoolpleinen wordt geen goed Nederlands gesproken. Kinderen groeien op met een taalachterstand. Dat is onacceptabel.
     
  • Discriminatie is er meer dan ons lief is. De afgelopen weken was er veel discussie over antisemitische uitspraken van moslimjongeren. Uitzendbureaus krijgen vaak 'discriminerende verzoeken', 'liever niet een werknemer met die en die achtergrond' en hebben daar nog te weinig een verweer tegen. Kinderen met homoseksuele gevoelens voelen zich onveilig op scholen. Meisjes met hoofddoekjes worden dagelijks beschimpt.
     
  • Het gesprek over seksualiteit blijkt een halve eeuw na de jaren '60 nog steeds verdomd moeilijk. Onze kinderen hebben daar last van.
     
  • Sommige Amsterdamse jongeren zijn vatbaar voor radicalisering. Zo'n 100 Nederlandse jongeren zijn afgereisd naar Syrië en andere gebieden in het Midden-Oosten en Afrika. Afgelopen zondag bezocht ik een bijeenkomst in de Al Kabir moskee waarin ouders hun grote zorgen uitten. Ik herkende daarin de universele zorgen van Amsterdamse ouders over de toekomst van hun kinderen. Opvallend was dat vooral bekeerde moslims de hardline vertegenwoordigden en anderen opriepen tot jihad.

Je kunt dit integratieproblemen noemen. Ik heb het vaak over burgerschap. Zoals dit boek terecht weergeeft bevat het woord 'integratie' zaken van vele soorten en maten. In mijn beleid maak ik daarom onderscheid tussen hardnekkige sociaaleconomische vraagstukken, excessen en dagelijkse zorgen en irritaties. Daarbij benadruk ik dat vrouwenemancipatie echt cruciaal is. Wie spreekt over integratie heeft het binnen drie zinnen over vrouwen. Om maar wat termen te noemen: hoofddoekjes, handen schudden, thuis zitten en niet werken, maar ook nauwelijks over seksualiteit durven te praten, laat staan over homoseksualiteit.

Veel van deze problemen zijn te beïnvloeden met beleid. Door bijvoorbeeld voorzieningen beter op orde te krijgen. Naast een generieke aanpak ook aandacht te hebben voor specifieke problemen. Denk bijvoorbeeld aan jonge vrouwen die hoogopgeleid zijn, maar zich toch nergens thuis voelen, niet in hun gezin, maar ook niet op school of op hun werk. Zij moeten een weg vinden in een collectieve cultuur thuis en een individualistische samenleving en raken daarin weleens het spoor bijster. Ze kampen met depressies, eenzaamheid en vervreemding. Zij kunnen nog te weinig terecht bij de reguliere hulpverlening.

Maar beleid is ook eindig. Je kan er niet alles mee oplossen.

Wat mij raakt is de vaak verongelijkte houding die ik in de stad tegenkom. Jongeren die verzuchten 'ze accepteren me toch niet, dus waarom zou ik nog mijn best doen?'. Vrouwen die vinden dat hun baan wel leuk moet zijn en moet passen in hun agenda. Mensen die zich ergeren aan bot gedrag op straat, maar zelf ook anderen van hun sokken rijden als ze op de fiets zitten.

Ik wil die gevoelens niet bagatelliseren. Discriminatie doet echt pijn, het moet enorm frustrerend zijn om als jongen met een Marokkaanse achtergrond steeds met de groep te worden weggezet. Maar uiteindelijk moet je het zelf oplossen. Anderen gaan dat niet voor je doen. Het leven is je niks verschuldigd.

Jongeren moeten zelf hun stinkende best doen om mee te komen. Soms moet je harder werken dan anderen om jezelf te bewijzen. Dat is niet eerlijk. Maar juist door beter te zijn behaal je je gelijk. De slachtofferrol helpt je geen stap verder.

Dat geldt voor alle Amsterdammers. Hoe we met elkaar omgaan in deze stad, daar heb je zelf invloed op. Dus verantwoordelijkheid nemen en dat stapje extra zetten, dat verwacht ik van hen. En een beetje zelfbeheersing. Als we allemaal wat vaker tot tien tellen zou dat enorm helpen. Amsterdams burgerschap kan niet zonder hoffelijkheid.

Die stad van morgen, daar werk ik aan. Zwart en wit, jong en oud, dik en dun, religieus en seculier. Mijn ideaal is en blijft dat wij in Amsterdam vreedzaam en open met elkaar samenleven. Nieuwsgierig zijn naar elkaar en elkaar niet op uiterlijkheden veroordelen. Het is misschien het moeilijkste dat er is.

Dat is mijn doel. We zijn er nog niet, maar elke dag komen we een stapje dichterbij.