Van eigendom naar toegang

Autodelen, fietsdelen, ruilbeurzen voor tweedehands kleding, kinderspeelgoed, boeken en dvd's, websites voor het delen van gereedschap, couchsurfing, huizenruil in de vakantie, huren van percelen land- en tuinbouwgrond, samenhuizen van bejaarden en niet-zo-bejaarden, kunstuitleen, crowdfunding: er is een hele nieuwe economie van ruilen, delen, lenen en samendoen in opkomst. Een nieuwe coöperatieve beweging, zowel in als buiten de markt, die zich richt tegen de weggooi-economie, het hyperconsumentisme en het bezitterige individualisme. Mensen vinden het steeds belangrijker om toegang te hebben tot functies, diensten en belevenissen dan om dingen te bezitten: ze willen niet zozeer de boor als wel het gat in de muur, niet de cd maar de muziek, niet de auto maar het ritje om familie te bezoeken.

Die verschuiving van eigendom naar toegang werd al breed aangekondigd door Jeremy Rifkin in The Age of Access (2000). Tijdperkaankondigers zijn vaak vermoeiend, net als aankondigers van het einde van tijdperken (laat staan van het einde der tijden). Maar de linksliberale profeet had wel degelijk iets belangrijks beet. De klassieke eigendom zou niet verdwijnen, maar wel zouden veel minder bezittingen via de markt worden verhandeld. In de economie van de toekomst behouden producenten of leveranciers van goederen hun eigendomsrechten, terwijl klanten huren, leasen, een abonnement nemen of entree- of lidmaatschapsgeld betalen voor kortetermijngebruik.

Volgens Rifkin is niet fysiek maar intellectueel kapitaal (concepten, ideeën, beelden) de drijvende kracht van de nieuwe tijd. Dit type kapitaal wordt zelden integraal verkocht maar vaker in licentie gegeven voor een beperkt gebruik. (Veel) dingen bezitten wordt ouderwets en ongepast in de snelle, hoogtechnologische en virtuele economie van de toekomst. De particuliere eigendom is als sociale institutie en als schepper van persoonlijke identiteit gewoon te traag om te kunnen meekomen in de cultuur van de nanoseconde.

Coöperatieve consumptie

Tien jaar later laten Rachel Botsman en Roo Rogers in What's Mine is Yours. How Collaborative Consumption is Changing the Way We Live (2010) zien dat Rifkins profetie grotendeels is uitgekomen. Behalve door Rifkin worden de auteurs ook geïnspireerd door het werk van Nobelprijswinnares Elinor Ostrom over de commons en het daaraan nauw verwante werk van Harvard-econoom Yochai Benkler over de commons-based peer production. Ook de kritiek op het hyperconsumentisme en het workaholisme van de Amerikaanse sociologe Juliet Schor en de 'gelukseconomie' van de kritische Britse econoom Richard Layard spelen een rol.

Product Service Systems, waarin niet het bezit maar het gebruik centraal staan, hebben een hoge vlucht genomen. Het oudste voorbeeld hiervan is de openbare bibliotheek. Maar Botsman en Rogers geven tal van voorbeelden van nieuwe leen-, ruil- en deeleconomieën, vanaf sites voor autodelers, spullenruilers, particuliere kamer- en huizenverhuurders, oppasouders en werkplekdelers tot en met sociale bankiers: mensen die geld over hebben en het aan anderen tegen een lage rente willen lenen.

Dan hebben we het nog niet gehad over open source-programma´s als Linux en Mozilla, het collectieve geheugen van Wikipedia of het delen van foto´s, video´s, muziek, vrienden en nieuwtjes via Flickr, YouTube, Facebook en Twitter. Zelfs het liften komt weer terug via internet: je hoeft niet langer met je duim aan de kant van de weg te gaan staan.

Volgens Botsman en Rogers is dit allang geen niche-trend meer. Er is sprake van een aanstormende golf van wat zij collaborative consumption noemen. Samenwerking is het nieuwe buzz-woord. We beleven de onverwachte herrijzenis van lang gestigmatiseerde C's: coöperatieven, collectieven en communes. De uitwisselingen via internet bootsen de face-to-face relaties van kleinere gemeenschappen van vroeger na, maar op een veel grotere schaal.

We kunnen daardoor veel gemakkelijker putten uit collectieve kennis en intelligentie: de wisdom of crowds. De technologie maakt het bovendien mogelijk om oude vormen van sociaal vertrouwen opnieuw uit te vinden. Er is sprake (zo juichen de auteurs inwendig) van een individualistische en hoogtechnologische update van verloren gegane gemeenschapsidealen.

Collaborative consumption bestrijdt het inefficiënte nietsdoen van dingen (auto's die 23 uur per dag voor de deur staan, gereedschap dat 10 minuten per jaar wordt gebruikt, jurkjes die één keer worden gedragen) en getuigt van een nieuw geloof in de waarde van 'gemeengoed', wederkerigheid en duurzaamheid. Internet is daarbij de cruciale, doorslaggevende factor. Het zorgt voor een bliksemsnelle afstemming tussen vraag en aanbod. Het schept voldoende kritische massa voor ruil en gebruik, vergt een minimum aan transactiekosten en bureaucratie, en wekt voldoende vertrouwen in vreemde mensen om vormen van coöperatie mogelijk te maken die niet ten koste gaan van het individualisme.

Sociaal vertrouwen

Die kwestie van het sociale vertrouwen is een intrigerend element. De nieuwe economieën hebben een hoog niveau van vertrouwen nodig, want vaak draait de ruil om mens-tot-mens interacties en niet om een materieel product. Niet alleen spullen worden geruild en gedeeld, maar ook minder grijpbare items als tijd, ruimte, vaardigheden en geld. En er wordt niet alleen betaald met geld, maar ook met uren, fiches of punten, en vaak hoeft er helemaal niet te worden betaald.

Hoe garanderen we dat free riders, vandalen en misbruikers geen kans krijgen? Anders dan Garrett Hardin in zijn beruchte artikel uit 1968 suggereerde, hoeft er geen sprake te zijn van een tragedy of the commons, als mensen maar snel informatie uitwisselen en op een slimme manier leren samenwerken.

Juist internet schept de voorwaarden voor nieuwe effectieve reputatiesystemen, die de partners via voortdurende evaluaties en feedback in het gareel houden: sociale controle per muisklik. We laten op het web een reputatiespoor achter: kopers recenseren verkopers, gasten (zoals couch surfers) recenseren hun gastheren en –vrouwen. Reputatie is kostbaar en heeft altijd gefunctioneerd als een vorm van sociale waardering. Maar de traditionele markt reduceert onze kredietwaardigheid tot de inhoud van onze bankrekening.

In de nieuwe reputatiesystemen wordt het krediet weer sociaal: het gaat om de sociale achting die we genieten als betrouwbare ruilpartners en niet om de glans van onze creditcard. Reputatie wordt daarmee belangrijker als virtueel inkomen. Het is een secundaire munteenheid die niet zozeer zegt: 'In God we trust' (het opschrift van de dollar) maar: 'You can trust me'. Het is de pasmunt waarmee vertrouwen tussen vreemden kan worden opgebouwd en het geloof in de commons kan worden onderhouden.

Eigendom en identiteit

Een ander intrigerend thema is de veranderende relatie tussen eigendom en identiteit. De toedeling van identiteit is een van de belangrijkste functies van het klassieke particuliere eigendomsrecht. Bezit betekent autonomie en controle over je omgeving. Door middel van je spullen laat je zien wie je bent. Bezittingen verlenen sociale status en groepslidmaatschap: ze laten zien dat je ergens bij hoort.

In de nieuwe toegangs- en deeleconomieën wordt daarentegen het gebruiken zonder te kopen steeds sexier. Zij laten zien dat de menselijke behoefte aan opzichtige consumptie – want conspicuous consumption is allang geen privilege meer van de rijke bovenklasse – ook anders kan worden gekanaliseerd, via opzichtig niet-bezit. Kijk mij eens milieuvriendelijk rondrijden in een deelauto! 'Going green to be seen', zo luidt de titel van een bekend psychologen-artikel. Dit zet de deur open voor nieuwe vormen van groene branding, zoals in de slogan van de Amerikaanse autodeler Zipcar: '350 uur per jaar voor seks. 420 uur per jaar voor het zoeken naar een parkeerplaats'. Nou, dan wil je wel een 'Zipster' worden.

Een bekend sociologisch feit dat niet in het boek wordt aangehaald (maar afkomstig is uit Nederlands onderzoek) is dat hoger opgeleiden significant minder identiteitsbewust zijn als het gaat om hun auto (zo ze die al hebben) dan lager opgeleiden. Vooral onder hoger opgeleide stedelijke jongeren neemt de behoefte aan autobezit af, ook als symbolische 'uitbreiding van het ik'. Lager opgeleiden hangen daarom veel meer aan het permanente bezit van hun auto: het statussymbool moet niet alleen de juiste uitstraling hebben maar ook zichtbaar voor de deur staan.

Dan is het niet zo erg dat het ding 23 van de 24 uur ongebruikt blijft: het levert al die tijd symbolische inkomsten op. Wat dit betekent voor een groene, vrijzinnig-paternalistische politiek laat zich raden: we moeten mensen proberen ertoe te verleiden niet langer hun ziel en zaligheid in een auto te stoppen, maar hun eigenwaarde en zelfrespect ergens anders vandaan te halen, bijvoorbeeld uit zichzelf.

Gemengde motieven

Al met al heeft het 'nieuwe delen' duidelijk duurzame effecten, hoewel vaak als bijproduct van meer aardse motieven zoals energiebesparing, ruimtegebrek en sociale reputatievorming. Mensen verzamelen tegenwoordig zoveel spullen dat ze niet meer weten waar ze die kunnen bergen. Een hele self-storage-industrie is daarop ingesprongen – alleen in en rond Amsterdam staan al zes Shurgard-gebouwen met dat typische torentje, en als er een afbrandt missen mensen hun spullen eigenlijk niet eens.

Als mengvormen van traditionele commercie en sociale wederkerigheid worden veel nieuwe gebruikerssystemen aangedreven door mixed motives. Zo is de motivatie om je kamer of huis te verhuren op een site als Airbnb.com een typische mix tussen een zakcentje willen verdienen en nieuwe mensen willen ontmoeten; de ervaring van de gast zit ergens tussen overnachten in een hotel en logeren bij vrienden in.

Anders dan klassieke socialisten meenden, luidt de verdwijning van de particuliere eigendom dus niet de doodsklok voor het kapitalisme. Vooralsnog is daar geen sprake van; en het gaat hier natuurlijk in eerste instantie om consumptieve en niet om productieve eigendom. Maar intussen vormt het 'nieuwe delen' wel degelijk een kritisch alternatief voor de uitwassen van de creditcard-economie met zijn absolute 'mensenrecht om te kopen'.

Het keert zich tegen een reclame-industrie die de klant permanent ontevreden en consumptiehongerig moet houden. Het verwerpt de wegwerpcultuur, en kiest in plaats van eeuwige groei voor een economie van het 'genoeg', die waarden omarmt als eenvoud, transparantie, hergebruik, goed onderhoud en zelfvoorziening. Zo'n kringloop-economie ('cyclisch kapitalisme') volgt graag de slogan van de ruilbeurs Freecycle dat 'afval niet bestaat, want dat is niets anders dan bruikbaar spul op de verkeerde plaats'.

Lichter leven

Het 'nieuwe delen' schept dus niet direct een nieuwe mens en een nieuwe maatschappij. Botsman en Rogers neigen er soms toe de schaduwzijden van de nieuwe gebruikseconomie te vergeten. Zo zou de reputatievorming via internet volgens hen zo transparant mogelijk moeten zijn; maar dat roept allerlei privacy-problemen op waar de auteurs nauwelijks bij stilstaan. Ook kunnen we sceptisch zijn over het voorspelde einde van de consumptiedrang: mensen willen immers nog steeds alles hebben, hoewel ze niet meer alles willen kopen.

Verder kun je het als een nadeel zien dat de nieuwe economieën zowel in de markt, op de rand van de markt als buiten de markt floreren. Maar die pluriformiteit vormt misschien juist hun grote kracht. Zoals zij ook de gebruikelijke tegenstelling tussen egoïsme en altruïsme, tussen 'eigenbest' en 'gemenebest' lijken te overstijgen. Daarmee ontstaat immers ruimte voor de rijke psychologie van de gemengde motieven: voor prikkels als nieuwsgierigheid, innovatiedrang, ondernemingszin, ambachtelijkheid en eergevoel. En voor het verlangen naar een minder gestresst, veelzijdiger en creatiever leven. Een lichter leven, zonder de ballast van het bezit.

*Behalve van de genoemde literatuur heb ik gebruik gemaakt van het artikel van Kerstin Bund, 'Meins ist deins' in Die Zeit van 15.12.11. Zie verder onze nieuwe brochure Gemeengoed – delen brengt welvaart