Ook de ondernemende overheid waarvoor Maatoug en Rodenburg pleitten, is een zeer wenkend perspectief. Onderzoek naar de rol van overheden in transitieprocessen laat echter wel zien dat succesvolle transities uit het verleden niet alleen een ondernemende overheid vereisten, maar ook een slopende overheid. Vergelijk het met de verbouwing van een woning: bij een warmtepomp halen huiseigenaren de Cv-ketel weg. Wij staan dus niet alleen voor een overheid die wenselijke ontwikkelingen stut en steunt zodat ze tot wasdom kunnen komen.
Wij staan ook voor een overheid die onwenselijke ontwikkelingen actief afbouwt. Over het sluiten van kolencentrales zal in GroenLinks niet veel discussie zijn, maar ook minder populaire zaken zoals de afbouw van de reiskostenvergoeding, het minder aantrekkelijk maken van koopwoningen en het aanpakken van verspillend internetgebruik om energie- en metalengebruik te beperken horen hierbij. Duidelijke grenzen zijn een onmisbaar onderdeel voor een daadwerkelijk groen verhaal en daarmee is afbouw dus ook een onmisbaar onderdeel voor een succesvolle transitie. Dit kan in ons manifest niet ontbreken.
Het perspectief van de ander en van de toekomst
Naast de grotere focus op waarden en meer aandacht voor de rol van de overheid, zou ik het goed vinden als we er in slagen twee perspectieven nadrukkelijker in onze visie te verwerken. In de filosofie en politicologie is al langer een debat gaande of andere soorten en toekomstige generaties niet een gelijkwaardige plaats moeten krijgen in beleid.
Juist omdat het concept economie door velen zo nadrukkelijk wordt gekoppeld aan het uitsterven van andere soorten en juist omdat achteloze economische groei de kansen voor toekomstige generaties ondermijnt, lijkt het mij van groot belang dat wij de belangen van deze groepen in ons economisch manifest expliciet gelijkstellen aan die van de huidige burger. Dit kan bijvoorbeeld door deze perspectieven aan tafel te zetten en te koppelen aan een dwingend uitgangspunt voor economisch beleid: het uitgangspunt van groei van mogelijkheden voor andere soorten en toekomstige generaties.
De afgelopen zeventig jaar heeft de focus van economisch beleid gelegen op het verbeteren van de positie van mensen aan de macht. Als ‘wij en hier’ het beter kregen, werden er weinig vragen gesteld over de gevolgen voor ‘men en daar’ en of we onze activiteiten op de lange termijn wel konden volhouden.
Het concept van Brede Welvaart probeert hier een antwoord op te geven maar draait in werkelijkheid, bij de toepassing, nog heel vaak om een antropocentrisch wereldbeeld: een wereldbeeld dat draait om de belangen van de mens en dan met name de mens in het Westen. Biodiversiteit is dan nog steeds alleen van belang vanwege de mogelijke exploitatieve waarde in de toekomst.
De coronacrisis en de klimaatcrisis laten juist zien dat de onvoorspelbare bijeffecten van deze exploitatieve relatie met de natuur een enorme impact kan hebben. Een impact die ver voorbijgaat aan economische kansen en die zelfs raakt aan existentiële kansen: de kans op het voortbestaan van onze eigen en andere soorten. Uiteraard vertaalt die relatie zich dan ook in economische crises. Een beetje meer gelijkwaardigheid en respect voor de natuur in ons economisch beleid zou alleen daarom al zeer verstandig zijn. Andere soorten, noem het Gaia, moeten mijns inziens daarom zichtbaar aan onze economische tafel gezet worden.
En dan de toekomstige generaties. Uit de inzet van de vijf pijlers in het stuk van Maatoug en Rodenburg lijkt vanzelf te volgen dat de positie van toekomstige generaties zal verbeteren. Een recent onderzoek van de Green European Foundation en ons eigen Wetenschappelijk Bureau naar metalengebruik in de groene en digitale transitie legt op dat vlak echter vrij fundamentele vragen op tafel. Ook de ervaringen met het gedachtegoed van het Brundtland-rapport uit de jaren 80 en het rapport van Rome uit de jaren 70 laten zien dat het een permanente strijd is om de focus op de toekomst te houden.
De gedachte lijkt nu te zijn: laten we alles doen om geen schade te berokkenen aan de kansen van de toekomstige generaties. Tegelijkertijd hebben afgelopen drie generaties al enorme schade berokkend aan de mogelijkheden die toekomstige generaties ten opzichte van ons hebben. Dus moeten we deze vraag niet ambitieuzer beantwoorden? Wat kan ons economisch beleid doen om de ontplooiingsmogelijkheden van mensen (en soorten, zie vorige punt) in de toekomst te vergroten? Dit is niet zo’n gekke gedachte als het wellicht lijkt.