Het is vrijdagavond laat als ik thuiskom en er een fiets voor mijn huis ligt. Deels voor mijn deur, deels in mijn geveltuin. De fiets is van een man, denk ik, die een paar meter verderop, balancerend op de trottoirband, op de straat staat uit te kijken. Hij is een jaar of vijftig, draagt stevige schoenen en heeft een joint tussen de vingers. “Is deze fiets van jou?”, vraag ik.
De man reageert boos. Hoe en wat, tiert hij. Zo iemand als ik zeker weer. Hij weet wel wie ik ben. Ik woon zeker achter deze deur (hij wijst naar mijn deur). Ja, dit is een koophuisdeur, concludeert hij, en je kunt aan mij zien dat ik in een koopwoning woon. Ik heb het breed, besluit hij. Ik kom de stad overnemen. En ik ben vast ook vegetariër. Nou? Nou? Ben ik vegetariër? Heeft hij het goed geraden? Ja? Nee, niet omheen praten nu. Het is ja of nee.
Ja, dus, ja!, triomfeert hij. Zo eentje ben ik er dus: een vegetariër! Een rijke vegetariër! Kijk mij dan! Een rijke vegetariër die vindt dat hij, die gewoon even een momentje rust heeft genomen, zijn fiets moet opruimen omdat ie voor haar dure koophuis ligt. Tsss… elitair… dát ben ik. Weet ik dan niet dat vleesvervangers veel duurder zijn dan echt vlees? Weet ik dan niet dat mensen zoals hij dat niet kunnen betalen?
Naar een zoete samenleving
In deze samenleving vertelt de ene groep mensen wat de andere groep moet doen. We moeten veranderen, zegt een groeiende groep die de aarde wil redden. Het boek Donuteconomie van Kate Raworth is daar een voorbeeld van. De auteur schetst hoe we een economie kunnen ontwerpen die iedereen genoeg geeft zonder de aarde te overvragen. Een donuteconomie, noemt Raworth het. Het is een circulaire economie die nog verre van gerealiseerd is en die we werkende weg moeten uitvinden. Meer dan een paar hoopgevende voorbeelden zijn er niet.
Het is een mooi en zoet beeld van de toekomst, maar veranderen is niet mooi en zoet, het is moeilijk en frustrerend. Je weet wat je verliest, maar niet wat je wint.
Hoe krijg je mensen mee als we moeten stoppen met groeien terwijl we daaraan verslaafd zijn? Mag je mensen dwingen te veranderen voor een toekomst die ze niet kennen? Die we ook niet kunnen kennen? Mag je ze toespreken? Mag je preken? Of ze verleiden met een mooi verhaal dat je dus deels uit je duim moet zuigen?
Onmiskenbaar misprijzend
Ik had nog niets gezegd over het opruimen van de fiets, maar toch had ik het gedaan. Ik had gezegd “Is deze fiets van jou?”, en dat klinkt heel neutraal zoals ik het nu opschrijf, maar de toon, de toon was onmiskenbaar misprijzend geweest. Ik zei: “Is deze fiets van jou?”, maar eronder borrelde een zin als “Hé vage gast met die vieze joint, heb jij die fiets hier neergesmeten? Nie’ netjes hè? Je hoort ‘m in het rek te zetten. Of op de standaard.” En tussen de woorden door klonk het bij hem dus ook als: Waarom eet je niet vegetarisch?
Ik rook zelf natuurlijk nooit een joint, dat snap je wel. En ik kan niet in het hoofd van die man kijken, maar misschien verweet ik hem wel van alles waar hij zelf kapot van is. Misschien had hij ook gehoord: Waarom heb je je moeder niet gebeld? Werk jij eigenlijk wel? Zorg je voor je kind? En ik bedoel: Zorg je voor je kind zoals ik het zou doen? Met weinig suiker en veel voorlezen? Waarom rook je eigenlijk nog een joint, op jouw leeftijd? Waarom ben je niet meer zoals ik? Met een koopwoning? En een pak vegetarische worstjes in een A+++-koelkast?
Wij vertellen wel even hoe het anders moet
Nederland is een klasse- en standenmaatschappij, stelt het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in een onderzoek. Of nou, zo noemen ze het niet, ze noemen het ‘eigentijdse ongelijkheid’. Met een aantal groepen in de samenleving gaat het heel goed. Die hebben geld, een goed aangeschreven opleiding, de juiste contacten en ze weten hoe ze dingen voor elkaar moeten krijgen. Dat is de bovenlaag. Grote kans dat die dit leest, dat jij ertoe behoort. Het zijn werkenden met een goed inkomen, mensen die kunnen rentenieren (65-plus of niet), en de jonge kansrijken. Die laatste groep is niet per se rijk qua inkomen en vermogen, maar wel qua kansen en capaciteiten.
Vier op de tien mensen behoort tot deze ‘bovenlaag’. Een kwart van de mensen behoort tot de ‘werkende middengroep’. En vervolgens behoort ruim een derde van de mensen tot de ‘onderlaag’ met wie het een stuk minder gaat. Deze mensen hebben geen cash, geen contacten en slechts loze kansen. Het SCP noemt deze groepen ‘laagopgeleide gepensioneerden’, ‘onzekere werkenden’ en ‘het precariaat’. Deze mensen, en met name het precariaat, plaatsen zichzelf laag op de maatschappelijke ladder, voelen zich minder gezien en gaan minder vaak stemmen. Ze voelen zich machteloos en zijn dat in feite ook.
Preek van de week
Die avond op de stoep voor mijn huis is dat zichtbaar. Deze man en ik, we wonen in dezelfde buurt maar leven verschillende levens. De problemen van de onzekere werkenden, de laagopgeleide gepensioneerden, het precariaat, ik ken ze wel, maar toch ook niet. We maken ons pas echt zorgen over de werkloosheid als de jonge kansrijken in de krant verschijnen en vertellen dat zij met hun goede opleiding geen baan kunnen vinden en uit arren moede nog maar een master gaan doen. Zielig hoor. We zien pas de woningnood als jonge kansrijken bedrukt beweren dat het toch bizar is dat ze geen huis in Amsterdam kunnen betalen met hun belangrijke baan. Oef.