Thijs Wöltgens verweerde zich ooit tegen premier Lubbers met de opmerking dat consistentie niet van een politicus mag worden verwacht. Inderdaad, we hebben politiek nodig waar feiten noch moraal uitkomst bieden. Ik weersta daarom de verleiding om de verschillende geesten die het verkiezingsprogramma van Groen Links hebben geïnspireerd dan wel misleid op hun eensluidendheid te beoordelen.

Groene wereldverbeteraars en klimaatapologeten, vrijheidlievende rechtsstaatverdedigers en participatiedemocraten, gelijke kansenideologen en preventiedenkers, ze komen allemaal aan hun trekken en delen volgens het programma een beeld van Nederland waarin 'tradities van openheid en nuchterheid', gelijkheidsliefde en discriminatieafkeer hand in hand gaan.

Het programma moet de partij situeren in een politieke arena waar het midden en een deel van links met rechts pacteren en overig links weer nauw verholen etatisme laat zien. Geen sinecure, zeker nu de financiële crisis voortduurt en het Europese project in het technocratische hart raakt. De zo noodzakelijke politisering van Europa verloopt – anders dan GroenLinks hoopt – via staten en niet via het politieke vacuüm van een parlement zonder eigen electorale ruimte, zonder regering zelfs, in een institutionele ruimte zonder publieke opinie en media, en zonder een taal.

In dit tijdsgewricht wordt van een politieke partij een overtuigend verhaal verwacht: wat moet het politieke antwoord zijn en vooral ook wat niet? Een antwoord dat verder gaat dan obligate verwijzingen naar 'duurzaamheid, kansengelijkheid en diversiteit', maar laat zien waar de pijn zit, hoe leed moet worden verdeeld en toegevoegd en vooral ook wat in deze tijden een nieuwe verhouding tussen vrijheid, gelijkheid en solidariteit zou kunnen zijn.

Als ik het programma goed lees, loopt onder de oppervlakte van ecologische zorg en bevlogenheid, kansengelijkheid en eerlijk delen, en de vrijheid van de open samenleving, een minder zichtbare verhaallijn mee van interventionisme, preventiepaternalisme en een enkelvoudig vrijheidsbegrip. 

Het interventionisme is het duidelijkst in het streven naar duurzaamheid: plannen, wetten, maatregelen, subsidies en vooral ook veel gedragsbeïnvloeding buitelen over elkaar. Nu maar hopen dat voor dit waarlijk globale fenomeen de grenzen van de maakbaarheid niet zullen gelden. Zelfs het aanroepen van Europa schiet dan tekort.

Opmerkelijk is de terugkeer van de sociaaldemocratische kansengelijkheid. Terecht neemt het programma afstand van het meritocratisch ideaal. Talent is immers geen verdienste. Maar wat het programma allemaal in petto heeft voor de burger wiens kansen groter moeten worden, belooft niet veel goeds. De verzorgingsstaat wordt opnieuw voltooid, maar nu in zijn meer grimmige gedaante van preventiestaat die met minder geld vooral disciplinerender en normaliserender zal worden, vooral voor de onderklasse waar het paternalisme altijd al op was gericht.

Tenslotte bepleit het programma de vrijheid van de open samenleving. Het recht op verschil blijkt echter wel geclausuleerd. Als verschil maken discriminatie heet – en dat is het bij GroenLinks al snel – houdt de vrijheid onmiddellijk op. Artikel 1 van de Grondwet regelt niet alleen de gelijkheid van de burger voor staat en wet, maar moet voor alle burgers onderling gelden. Vrijheid die kwetst, die discrimineert, die ongewenst gedrag (vetzucht) oplevert moet worden ingeperkt. Het schurende verschil dat migratie brengt blijft onderbelicht; sterker nog: migratie is niet eens een onderwerp.

Het democratische recht van de meerderheid en het rechtsstatelijk beschermde recht van de minderheid zullen bij GroenLinks nog fiks gaan botsen, als de minderheid afwijkend denkt en doet, of maar niet wil emanciperen. De verhaallijn onder de oppervlakte van bevlogenheid stemt dan niet optimistisch over de uitkomst. Veel goede bedoelingen zullen alleen met drang en dwang te verwezenlijken zijn: de staat als disciplineringsmachine.