Het Nederlandse hoger onderwijs heeft voor het organiseren van die gezamenlijkheid een prima uitgangspositie. Al meer dan dertig jaar bundelen inmiddels ruim honderd instellingen voor onderwijs en onderzoek hun krachten in SURF: de landelijke ICT-coöperatie, destijds voortgekomen uit de intensieve samenwerking van de universitaire rekencentra.
Via SURF zorgen de instellingen dat ze kritieke infrastructuur, zoals netwerktoegang en rekenfaciliteiten, in eigen beheer houden en dat ze ICT-voorzieningen van marktpartijen onder eigen voorwaarden wat betreft privacy en veiligheid inkopen. Maar nu de financiële belangen van digitale aanbieders steeds groter worden, moeten universiteiten nog hechter samenwerken om de hefboom van SURF te vergroten.
Op basis van een principiële discussie over publieke waarden zoals privacy, autonomie, veiligheid, toegankelijkheid en democratische controle zouden universiteiten kunnen bepalen 1) welke onderdelen van de digitale infrastructuur voor onderwijs ze in eigen beheer willen houden en 2) welke ze onder bepaalde voorwaarden van marktpartijen willen afnemen of met hen samen willen ontwikkelen onder welke condities. Een paar voorbeelden kunnen duidelijk maken hoe belangrijk die gezamenlijke afweging is.
Het eerste voorbeeld betreft Jitsi, een gratis open source alternatief voor videobellen tussen gebruikers van verschillende instellingen. De applicatie werd in Nederland beheerd, op servers van SURF die privacy en veiligheid garandeerden. In 2020 voerde SURF een pilot uit met deze applicatie toen de pandemie uitbrak. Toen de keuze werd voorgelegd om gezamenlijk te investeren in Jitsi besloten de SURF-leden om dat niet te doen omdat ze inmiddels allemaal haastig gegrepen hadden naar applicaties van Microsoft Teams, Zoom en Webex.
In die beslissing werden publieke waarden niet meegenomen in de afweging, zoals het feit dat Jitsi geen gegevens van gebruikers verzamelt. Of dat de tool weliswaar investering in de ontwikkeling van de gebruikersinterface vergt, maar daarna gratis is en door de instellingen zelf kan worden aangepast.
Privacy en zelfbeschikking
Een tweede voorbeeld gaat over Identificatie- en Access Management (IAM): de noodzaak van een privacy-vriendelijke, persoonsgebonden e-identiteit voor studenten, liefst één die levenslang geldig is. Betrouwbaarheid van de identiteit van studenten is bijvoorbeeld een voorwaarde voor het toekennen van digitale credentials (studiepunten, diploma’s), het inzien van gevoelige informatie zoals cijfers, of het afnemen van online toetsen.
De huidige IAM-oplossingen zijn nu vaak alleen geldig binnen de eigen instelling en alleen tijdens de studie. Ondertussen bewegen hogescholen en universiteiten zich massaal naar commerciële leveranciers als Microsoft, Facebook en Google die hun eigen oplossingen voor online identificatie en authenticatie aanbieden voor gebruik in een onderwijsomgeving. Maar er kleven grote risico’s aan e-identiteitscontroles geleverd door een commerciële partij.
Daarmee lopen de privacy en de zelfbeschikking van de gebruikers gevaar en de afhankelijkheid van instellingen van marktpartijen wordt alleen maar groter. Met een eigen transparante, open IAM infrastructuur voor proportionele en context-afhankelijke authenticatie, kunnen universiteiten niet alleen zichzelf maar ook gebruikers een sterkere positie geven. Dit zou een belangrijke afweging moeten zijn bij de keuze voor een collectief ‘edu-ID’ applicatie van de gezamenlijke Nederlandse universiteiten.
Beide voorbeelden wijzen op de urgentie van een strategisch digitaal beleid voor het hoger onderwijs, een beleid dat vooralsnog te vrijblijvend is. Elke universiteit kiest nog steeds vaak voor korte termijn efficiency, vaak gestuurd door contracten met individuele marktpartijen zoals Microsoft, boven lange termijn duurzaamheid gestut door gezamenlijke ontwikkeling van (open source) technologie. Universiteiten nemen bij het aanschaffen en gebruiken van ICT-voorzieningen soms ad hoc en ook opportunistische beslissingen die bijvoorbeeld meer gebaseerd zijn op prijs, functionaliteit en gebruikersgemak en veel minder op andere essentiële publieke waarden.