Reactie op Arno Ambrosius

In zijn artikel haalt Ambrosius een Amerikaans rapport van de National Academies of Sciences (NAS) aan, getiteld Genetically Engineered Crops: Experiences and Prospects. Dit rapport heeft de stand van de wetenschap over gentechgewassen bekeken. Ambrosius benadrukt dat het rapport aangeeft dat er weliswaar geen gevallen bekend zijn waar mensen ziek zijn geworden van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s), maar dat het toch is nog te vroeg is om definitieve conclusies te trekken omtrent de veiligheid van GGO-gewassen. Dit leek me een nogal conservatieve samenvatting van het rapport, dus ik heb het er even bij gepakt.

Hoofdstuk 5 gaat specifiek over de gevolgen voor de gezondheid en begint met de opmerking dat er beperkingen zitten aan wat we kunnen meten als het om voeding gaat. Dit geldt voor alle soorten voedsel, ongeacht of het gemodificeerd is. De vraag ‘Word ik morgen ziek van dit eten?’ is vrij concreet te beantwoorden. Maar de vraag ‘Is het waarschijnlijk dat het eten van dit voedsel over een lange periode ervoor zorgt dat ik uiteindelijk één of twee jaar eerder sterf?’ is vrijwel onmogelijk te beantwoorden, vanwege onder andere ethische kwesties (je kunt mensen niet dwingen een leven lang een bepaald soort voedsel te eten) en praktische afwegingen (je moet dan een grote groep mensen gedurende hun hele leven volgen). Ik vermoed dat dit de onzekerheid is die doorklinkt in het artikel van Ambrosius. Bewijzen dat een verband niet bestaat, is vrijwel onmogelijk. Het rapport stelt bijvoorbeeld duidelijk dat er geen verband is gevonden tussen kanker en gemodificeerde gewassen. Maar de auteurs geven ook toe dat afwezigheid van bewijs geen bewijs van afwezigheid is. Meer onderzoek zou dus alsnog kunnen aantonen dat er een verband is. Zo werkt de wetenschap nu eenmaal.

Dit maakt de dialoog ook ingewikkeld. Zeg je tegen iemand dat gentechgewassen veilig zijn, of zeg je dat er tot nu toe geen groter risico is gevonden bij gemodificeerde gewassen? Officieel is het laatste correcter, maar het laat een stuk meer ruimte voor twijfel. In een debat waar er aan beide kanten belangen zitten, kan die twijfel worden uitgebuit. Dit is ook het verschil - waar Ambrosius aan voorbijgaat - tussen een officieel rapport en de brief van Nobelprijswinnaars aan Greenpeace.

Het NAS-rapport gaat vervolgens een aantal veelvoorkomende gezondheidsclaims langs. Er is gekeken naar kanker, leverziekte, obesitas, maag- en darmklachten, coeliakie, voedselallergieën en autisme. Voor geen van deze aandoeningen is er een verband gevonden met gemodificeerde organismen. Het is dan ook niet zo gek dat de uiteindelijk conclusie luidt dat het NAS-comité deze gewassen niet risicovoller vindt dan hun niet-gemodificeerde varianten.

De door de Nobelprijswinnaars genoemde voordelen van GGO-gewassen, die Ambrosius als ‘spektakels uit Alice in Wonderland’ betitelt, zijn wel degelijk terug te vinden in het NAS-rapport. De gewassen met toegevoegde micronutriënten, zoals Golden Rice, krijgen van de NAS een stempel van goedkeuring. Er wordt verwezen naar de secundaire effecten van Bt-gewassen, die de blootstelling aan gifstoffen van schimmels en pesticiden verminderen. De NAS is overigens slechts één van de onderzoeks- en gezondheidsinstituten die GGO-gewassen niet risicovoller vinden dan hun conventionele varianten. In het rapport zelf wordt een overzicht gegeven van de instituten die tot dezelfde conclusie kwamen, waaronder de American Association for the Advancement of Science (de organisatie achter het vakblad Science), de Wereldgezondheidsorganisatie en de Europese Commissie. Dit geeft een heel ander beeld dan de voorzichtige conclusie van Ambrosius.

Gouden rijst

Ambrosius gaat voorbij aan een van de kernpunten van de brief van de Nobelprijswinnaars, omdat hij struikelt over het woordje ‘boeren’. In hun brief pleiten de laureaten ervoor dat alle boeren toegang krijgen tot moderne middelen. Er wordt niets gezegd over welke middelen moeten worden toegepast, of hoe die toegepast moeten worden. Het gaat puur over de beschikbaarheid, het uitbreiden van de potentiële gereedschapskist. Ambrosius is niet te spreken over de brede toepassing van het woord ‘boeren’ en gaat hier zo in op dat de oorspronkelijke stelling niet meer aan bod komt. In plaats daarvan wekt Ambrosius de suggestie dat de Nobellaureaten een sinistere reden hebben om het woord ‘boeren’ in de mond te nemen. De meesten van ons zullen het met de ondertekenaars eens zijn dat alle boeren de vrijheid moeten hebben om zelf te kiezen wat ze verbouwen. Dat recht zou niet op moeten houden zodra het over gentechgewassen gaat, een situatie waar veel landen nu nog in zitten.

Ambrosius trekt de motieven van de Nobellaureaten in twijfel door op hun financiering in te zoomen. Maar de aanwezigheid van financiering door chemische bedrijven is op zichzelf geen bewijs van wetenschappelijke fraude; er moet ook een element van bewuste misinformatie zijn. Als een loodgieter tegen mij zegt dat de leidingen vervangen moeten worden, dan kan ik wel zeggen ‘Ja, dat is in het belang van zijn bedrijf’. Maar als we in een keuken staan die blank staat, dan heeft hij misschien wel gelijk. De mening van de Nobellaureaten komt simpelweg overeen met de mening van wetenschappelijke en toezichthoudende instanties die ernaar gekeken hebben. Het is dus gepaster om je af te vragen waarom sommige mensen of organisaties zo fel tegen hun oproep zijn. In plaats daarvan gaat het artikel van Ambrosius verder met een lofzang op de nuchtere houding van Greenpeace als het om de 250 miljoen mensen gaat die aan vitamine-A-tekort lijden.

Greenpeace en Ambrosius lijken ervan overtuigd dat deze mensen wel toegang hebben tot een gevarieerd en gezond dieet, maar om de een of andere reden toch alleen maar rijst eten. Dat is een zware inschattingsfout. De alternatieve methoden, zoals het promoten van een gevarieerd dieet, bestaan al langer dan het Golden Rice-project. Het probleem is echter nog steeds niet opgelost. Golden Rice richt zich juist op de mensen die geen toegang hebben tot een gevarieerd dieet. Ze zouden graag eens een mango eten, maar kunnen die simpelweg niet betalen.

Gelukkig vindt Ambrosius ook dat de voordelen van Golden Rice niet ontkend kunnen worden. Dat project is inderdaad een mooi initiatief. De octrooien zijn aan het goede doel geschonken, de sponsoring is zelfstandig geregeld (en gaat dus niet ten koste van andere oplossingen voor het vitamine-A-tekort), boeren mogen de zaden hergebruiken en als ze minder dan tienduizend dollar per jaar verdienen (de doelgroep) kost Golden Rice niet meer dan gewone rijst. Ik vraag me dan oprecht af of Ambrosius het niet net zo frustrerend vindt dat een project dat zo goed bezig is toch zo belaagd wordt door organisaties zoals Greenpeace.

Verdeling van voedsel

Het argument dat we genoeg voedsel produceren maar het niet goed verdelen, heeft een kern van waarheid. Als je al het voedsel op één hoop zou kunnen gooien en iedereen vervolgens evenveel krijgt, dan zou de huidige voedselproductie inderdaad volstaan om iedereen te voeden. Ambrosius suggereert dat GGO-onderzoek zich richt op nóg meer productie, maar met de eigenschappen die tot nu toe zijn ingebracht in gewassen wordt vooral op behoud gemikt. De herbicidetolerante gewassen richten zich op het minimaliseren van concurrentie om voedingsstoffen en Bt-gewassen bestrijden vraat door insecten. Een andere zeer succesvolle toepassing is de Hawaïaanse papaya. Die is resistent gemaakt voor het ringspot-virus dat in 1998 nog een crisis voor de boeren betekende. Juist de strijd tegen gentech draagt bij aan een situatie waarin probleemgebieden afhankelijk blijven van landen/bedrijven die eten verschepen. Daarom ben ik ook blij dat de Nobelprijswinnaars oproepen om deze heksenjacht te staken.

Als het gaat om boeren in ontwikkelingslanden en hun toegang tot productiemiddelen, waarschuwt Ambrosius voor ‘grote machten met privébelangen’. Dit is iets waar we oprecht voor moeten waken, maar het blijft een loze waarschuwing omdat Ambrosius niet aangeeft hoe we ermee moeten omgaan. Een groot bord neerzetten met ‘Pas op, gevaar!’ helpt in ieder geval niet. Daarnaast negeert Ambrosius dat GGO’s momenteel al voor minder pesticidengebruik, hogere opbrengst en hogere winstmarges zorgen (zie grafiek). Als we inzoomen, zien we zelfs dat de winstmarge voor boeren in ontwikkelingslanden nog eens zestig procent hoger uitvalt. Waar Ambrosius voor onderdrukking waarschuwt, lijkt dus vooral een kans te liggen voor boeren.

Ik moet mezelf enigszins nuanceren. Verderop in zijn artikel geeft Ambrosius wel een soort advies over hoe we met de belangen van machtige economische spelers om moeten gaan. Volgens hem is het antwoord nóg strengere regelgeving. Toch gaan ook hier mijn wenkbrauwen van omhoog. De European Academies Science Advisory Council (EASAC) signaleert dat de huidige situatie, onder meer vanwege de strenge wetgeving, averechts werkt. Nog strengere regulering zal het gat tussen kleine bedrijven en multinationals alleen maar groter maken.

Glyfosaat

Volgens Ambrosius is het merendeel van het onderzoek en de ontwikkeling van GGO’s niet gericht op het resistent maken van voedselgewassen tegen plagen en ziektes, maar op resistentie tegen onkruidverdelgingsmiddelen zoals glyfosaat. Ik weet niet precies wat Ambrosius bedoelt met plagen, maar de meeste boeren zullen onkruid toch wel als plaag beschouwen. Een efficiënte oplossing voor dat probleem is wel degelijk om een gif te spuiten waar je gewas tegen bestand is. Dat betekent overigens niet dat boeren onnodig sproeien. Pesticiden kosten geld en met je tractor het land opgaan ook. De exacte hoeveelheid hangt af van de situatie, maar voor glyfosaat ligt het rond de 840 gram actieve stof per hectare. Dat komt overeen met de inhoud van één tot twee blikjes frisdrank op een oppervlakte van bijna twee voetbalvelden.

Ambrosius grijpt terug op de inmiddels bekend uitspraak van het International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie dat glyfosaat ‘waarschijnlijk kankerverwekkend’ zou zijn. Dit vraagt om een duidelijkere uitleg van wat het IARC nu daadwerkelijk heeft geconcludeerd. In het kort: de IARC-classificering geeft aan dat een stof in sommige omstandigheden, bij een bepaalde hoeveelheid, een risico op kanker geeft. Dit zegt niets over de kans dat we de stof tegenkomen en de hoeveelheid waaraan we moeten worden blootgesteld. Van alle producten die het IARC getest heeft, is er slechts één in de categorie ‘niet-kankerverwekkend’ terechtgekomen.

Dan is er nog het feit dat de IARC-uitspraak uitsluitend ging over beroepsmatige blootstelling aan glyfosaat. De resultaten zijn dus niet direct te vertalen naar risico voor consumenten, iets wat anti-glyfosaat-activisten vaak wel doen. Volgens een later rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie is het onwaarschijnlijk dat glyfosaat een risico op kanker veroorzaakt door blootstelling via het dieet. Maar ook al beperken we ons tot de beroepsmatige blootstelling, dan nog gaat dit weer in tegen het NAS-rapport dat Ambrosius eerder citeerde. Daarin wordt de IARC-bevinding letterlijk besproken en verwezen naar het Europees Voedselveiligheidsagentschap, dat concludeert dat de classificatie van het IARC onterecht is. En daar staan ze niet alleen in: latere evaluaties van de IARC-gegevens ondersteunen dit besluit. Ambrosius slaat de plank dus niet alleen mis, hij doet het op een manier die extra verwarring veroorzaakt. In het begin van het artikel was hij het er nog op conservatieve wijze mee eens dat GGO’s geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengen, maar inmiddels concludeert hij dat GGO’s functioneel zijn in het veroorzaken van kanker. Dat is nogal een verschil.

Vervolgens verschuift de aandacht van de gezondheid naar het milieu, waar volgens Ambrosius zeer waarschijnlijk een direct effect is ontstaan. Omdat Ambrosius zich vooral richt op de herbicidetolerante (HT) en insectresistente (IR) gewassen, wil ik deze opmerking even in die context plaatsen. Bt-gewassen heten zo vanwege de bodembacterie waar de eigenschap vandaan komt, Bacillus thuringiensis. Die wordt in de biologische en conventionele landbouw als pesticide gesproeid. Er is onderzoek gedaan naar de biodiversiteit in een gentech-Bt-veld en een veld waar Bt gespoten werd. In het gentechveld lag de biodiversiteit hoger. Dit komt voornamelijk doordat het gentechgewas alleen de insecten aanvalt die ook echt van het gewas eten. De overige rondvliegende insecten worden niet gestoord. Dit in tegenstelling tot bij sproeien.

Glyfosaat is een stof die snel wordt afgebroken door bodemorganismen. Daarnaast stelt het boeren in staat om minder te ploegen, wat weer gunstig is voor het bodemleven, vergeleken met andere pesticiden. Ik wil niet de indruk wekken dat glyfosaat een wondermiddel is. Het is gewoon weer een middel dat net iets beter werkt dan de alternatieven.

Octrooien

Ambrosius betreurt dat veel boeren tegenwoordig niet meer kiezen voor het zelfstandig bewaren van zaden en afhankelijk worden van multinationals. Maar door de zaden in te kopen, is de boer zeker van kwaliteit en homogeniteit, wat bij veel gewassen wel prettig is. Ik zou Ambrosius eens aanraden om de boeren die GGO’s verbouwen te vragen of ze het een probleem vinden dat ze jaarlijks nieuwe zaden moeten inkopen. De boeren die zich hierover hebben uitgelaten geven namelijk aan dat het een non-issue is. 

Het is ook te gemakkelijk om maar gewoon te roepen dat er een monopolie is ontstaan voor multinationals, terwijl we wetgeving hebben om dat tegen te gaan. In Amerika heet dit de antitrust law, in Europa de mededingingswetgeving.

Hoewel het een interessante discussie is hoe we met octrooien in de landbouw om moeten gaan, legt Ambrosius niet uit welke beperkingen eraan gesteld moeten worden en waarom. Je kunt wel pleiten voor minder octrooibescherming, maar de andere kant van de medaille is dat dan een groot bedrijf moeiteloos aan de slag kan gaan met uitvindingen van kleine bedrijven. Ik vraag me bijvoorbeeld af of de Arctic Apple het overleefd had als Okanaga Fruits wel had moeten investeren in naleving van de wetgeving, maar vervolgens geen exclusiviteit zou hebben genoten bij de verkoop.

Er moet inderdaad een nieuwe overweging komen bij de strategie van genetische modificatie, zoals Ambrosius stelt. Maar die moet op feiten gebaseerd zijn. Dat betekent onder andere een efficiëntere wetgeving, een duidelijke afweging waarin ook de voordelen van GGO’s worden meegenomen en erkenning dat er niet alleen aan de kant van GGO-producenten belangen zitten, maar ook aan de kant van milieuorganisaties. Het kan nog even duren voor we daar zijn, maar hopelijk helpt dit artikel alweer een paar fabels uit de wereld.

Ingezonden door Tom van den Hove.

Reacties