Flevoland staat bekend om zijn jonge, zeer vruchtbare gronden. Ze zijn nog maar zo’n vijftig jaar in gebruik. De polder wordt wel ‘de groentetuin van Europa’ genoemd. Op veel plaatsen is echter al binnen een generatie boeren de bodemvruchtbaarheid verminderd. Daardoor wordt het steeds moeilijker om op deze gronden met voldoende rendement te telen.

Hoe kunnen we deze bodemdegradatie voorkomen, en kunnen deze gronden ook voor de lange termijn de basis vormen van een gezonde landbouwproductie?

De bodem is zowel voor de agrarische ondernemer als voor de samenleving van wezenlijk belang. Hij is zowel natuurlijk kapitaal als common good. Daarbij spelen diverse spanningsvelden: individueel versus collectief belang, verbruiken versus gebruiken van grond en kortetermijngewin versus langetermijnbehoud van bodemvruchtbaarheid (Staps et.al, 2015).

Er zijn meerdere ontwikkelingen waardoor bodemvruchtbaarheid steeds meer onder druk is komen te staan. Op verschillende daarvan heeft de boer zelf geen invloed.

Voorbeelden zijn gebrek aan bedrijfsopvolging, economische druk vanuit de keten, hoge grond- en pachtprijzen en klimaatverandering. Deze externe ontwikkelingen zal ik hieronder bespreken, aan de hand van het voorbeeld Flevoland. De ontwikkelingen in Flevoland zijn een teken aan de wand, en zijn illustratief voor de rest van Nederland. In de provincie Flevoland is daarbij ook nog sprake van bodemdaling als gevolg van inpoldering.

Grenzen

Allereerst heeft de boer te maken met veranderingen wat betreft bedrijfsopvolging. Vroeger was de boer, met zijn zoon als bedrijfsopvolger, een logische rentmeester. Tegenwoordig komen bedrijfsopvolgers steeds vaker van buiten de familie, is er een verminderde kans op overname door kapitaalsintensievere bedrijfsvoering en een ontwikkeling naar meerhoofdige bedrijfsleiding.

Ten tweede ervaren agrarische ondernemers vanuit de markt een druk om op korte termijn de winst te maximaliseren. Er zijn zeker positieve initiatieven vanuit bedrijven en organisaties van buitenaf, de zogenaamde ketenpartijen. Maar deze hebben doorgaans belang bij productieverhoging, door bijvoorbeeld schaalvergroting, het gebruik van zware machines en oogsten onder natte omstandigheden. Dit heeft een negatief effect op de bodem.

Als derde zetten hoge grond- en pachtprijzen druk op de bedrijfsvoering. Samen met de trend van relatief kortdurende pachtcontracten leidt dit tot kortetermijnhandelen. Hoe korter de pachtperiode, des te kleiner is immers het belang om in de eigen bodem te investeren. Er is veel kritiek vanuit boerenorganisaties op de rol die de rijksoverheid speelt bij het verpachten van grond. Men vindt dat zelfs de overheid teveel aandacht heeft voor de opbrengst van pachtgronden op de korte termijn en te weinig voor de effecten op bodemvruchtbaarheid op de lange termijn.

Ten slotte heeft de boer te maken met de gevolgen van klimaatverandering. Vanwege de hogere groeisnelheid van het gewas zou klimaatverandering positief kunnen zijn voor de landbouw. Er zijn echter belangrijke negatieve effecten. Zachtere winters beïnvloeden de structuur van kleibodems negatief omdat die daardoor minder openscheuren. Ook de grotere neerslagintensiteit, de langere droogteperioden en de hogere luchtvochtigheid, met daardoor meer kans op plantenziekten, werken negatief. Al met al nemen onvoorspelbaarheid en risico’s sterk toe. Dit jaar is de landbouwschade door weersomstandigheden die passen binnen de verwachte klimaattrends zelfs ongekend groot.

Al deze elementen dragen bij aan het bijzondere karakter van de landbouwsector, die wordt gekenmerkt door een hoog geïnvesteerd vermogen met een relatief laag rendement en een hoog uitvoeringsrisico (weer, natuurlijke variatie etc.). Voor de bedrijfscontinuïteit wordt daarom ingezet op ‘risicobeheersing’, vooral gericht op de korte termijn. Deze risicobeheersing wordt gezocht in intensivering, verhoogde externe inputs (kunstmest en bestrijdingsmiddelen), zware mechanisatie, monoculturen etc. Dit systeem overschrijdt grenzen, omdat het blijvend conflicteert met maatschappelijke vereisten rond de leefomgeving.

Het voorbeeld van Flevoland geeft aan dat de bodemvruchtbaarheid, hoewel van groot belang, niet is geborgd voor de lange termijn. Sinds de jaren zestig zijn er op milieugebied absoluut zaken verbeterd. Desalniettemin zijn er nog altijd belangrijke negatieve kwaliteitstrends voor veel onderdelen van onze leefomgeving, terwijl die toch de basis vormen van ons bestaan. Welke trends zijn dit?

Negatieve kwaliteitstrends

De biodiversiteit is sterk afgenomen. Dat heeft enorme ecologische en economische consequenties. De waarde van alle mondiale ecosysteemdiensten bedraagt ruwweg twee keer de waarde van alle Bruto Nationale Producten van de wereld (Cardinale et al., 2012). Het is uitermate kortzichtig om daar niet zorgvuldig mee om te gaan.

Bij grondwater is sprake van een gestage vergrijzing van de kwaliteit. Daarbij worden nog niet zozeer normen overschreden. Wel worden steeds meer milieuvreemde stoffen zoals geneesmiddelen in hogere concentraties in het grondwater aangetroffen. Daarnaast worden nog altijd grote hoeveelheden bestrijdingsmiddelen met grote regelmaat in het grondwater aangetroffen. Een grondwaterbedrijf als Vitens moet jaarlijks vijftien tot twintig miljoen euro extra aan waterzuivering uitgeven vanwege de vervuiling van de grondwaterbronnen. Dat zijn kosten die niet door de vervuiler worden betaald. Ze worden afgewenteld op de belastingbetaler.

“ Kennelijk zijn we onze welvaart als een recht gaan zien, zonder daarbij de verantwoordelijkheid te voelen voor het grotere geheel ”

Voor oppervlaktewater geldt eveneens het probleem van milieuvreemde stoffen. Ook is daar nog het probleem van de plastic soep die zich in de oceanen ophoopt. Voor lucht geldt vooral het probleem van fijnstof en stikstofemissies. In Nederland gaan we gemiddeld dertien maanden eerder dood door verhoogde concentraties fijnstof en stikstofdioxide.

Tot slot is er voor het tegengaan van klimaatverandering op korte termijn een enorme verandering van onze samenleving noodzakelijk. Er zijn geen tekenen die erop duiden dat we die snelle transitie voldoende inzetten. Daarom zullen we klimaatverandering niet gaan voorkomen. Dat heeft dramatische gevolgen, ook economisch.

Weeffout

Kennelijk zijn we onze welvaart als een recht gaan zien, zonder daarbij de verantwoordelijkheid te voelen voor het grotere geheel, onze leefomgeving. Toch zijn we daar op tal van manieren van afhankelijk. De veronachtzaming van de effecten van ons handelen op de lange termijn is alleen te verdedigen als we onze waarden zouden beperken tot die van de korte termijn en zouden vertrouwen op – vaak technische – ontwikkelingen die nu nog niet zijn voorzien.

Zodra we bereid zijn iets verder te kijken en ook de belangen van onze kinderen mee te nemen, is het ecologisch én economisch onverantwoord om op deze manier door te gaan. We tasten immers de leefomgeving van onze kinderen en van volgende generaties ernstig aan. Economisch betekent het dat de extra kosten die ons handelen voor ons nageslacht meebrengt, veel groter zijn dan als wij nú de noodzakelijke acties zouden ondernemen.

Met de neoliberale wind die er in Nederland in het begin van de 21e eeuw waait, is de terugtredende overheid doorgeslagen naar ‘faciliteren’ en ‘ophalen wat er in de samenleving leeft’, en heeft zij de regie daarbij teveel weggegeven. Dat is aan de orde bij zowel rijksoverheid, provincies als gemeenten. Hoezeer de overheid haar taak verzaakt, blijkt uit de rechtszaken die Urgenda (wegens klimaatverandering) en Milieudefensie (voor schone lucht) tegen de staat hebben aangespannen. Milieudefensie beroept zich daarbij op typische overheidstaken: het basale recht op leven, op gezondheid en op een gezond leefmilieu.

Er is sprake van een weeffout in ons politiek-bestuurlijk-economische systeem, die de voorwaarden voor ons bestaan structureel aantast. Kenmerken hiervan zijn een overdreven focus op de korte termijn en het buiten beschouwing laten van de belangen van toekomstige generaties.

Veerkrachtig

Landbouw-voorman Hans Huijbers karakteriseert het treffend: “Aan het eind van de twintigste eeuw zijn we teveel euro-gedreven geweest. In de eenentwintigste eeuw staan we voor de uitdaging om een maatschappij te creëren die waarden-gedreven is” (Staps, 2013).

Vanwege het blijvende conflict tussen het controlemodel in de landbouw en de rest van de samenleving, is het belangrijk om nieuwe vormen van bedrijfsvoering te vinden. In ons huidige model van onbeperkte economische groei en hoge consumptie worden de ecologische en sociale kosten van productie en consumptie niet doorberekend in de prijzen. Dit versterkt de druk op de leefomgeving en is daarom onhoudbaar. Om agrarische, natuur- en milieuwaarden meer met elkaar in overeenstemming te krijgen, is een integrale benadering cruciaal.

Het daarbij noodzakelijke veerkrachtige systeem kiest voor een andere risicobeheersing. Essentieel is de opbouw van bedrijfsinterne weerbaarheid, waarbij de afhankelijkheid van externe middelen (out of pocket-kosten) vervangen wordt door de opbouw van interne middelen (bedrijfskapitaal). Een dergelijk landbouwsysteem is beter in staat zichzelf te reguleren en heeft op lange termijn een veel lager risico. Zo’n systeem richt zich op ecologische intensivering met benutting van biodiversiteit: natuur-inclusieve landbouw door middel van adaptatie.

Het adaptatiemodel gaat uit van het versterken van de weerbaarheid van het landbouwsysteem, ook wel agro-ecologische intensivering genoemd. Door natuurlijke processen en functionele biodiversiteit juist te benutten in bodem, water, gewas, dier en bedrijf, vermindert de afhankelijkheid van externe middelen. Het systeem vangt zelf de risico’s op van ziekten en plagen. Daardoor neemt de weerbaarheid van het systeem op de lange termijn toe. Hier heeft zowel de agrariër als de samenleving baat bij: het vraagt minder input en levert tevens winst op voor onze leefomgeving.

Dat vraagt een systeemtransitie met maatregelen voor diverse niveaus: bodem en water, gewas, dier, bedrijf en product, met een perspectiefvol verdienmodel (Erisman et. al., 2014).

Toekomstige generaties

Wat te doen met de weeffout in ons politiek-bestuurlijk-economische systeem, die de voorwaarden voor ons bestaan structureel aantast? De oplossing daarvoor moeten we, zoals Einstein al aangaf, niet zoeken binnen hetzelfde systeem als waarmee we het creëerden – dus niet binnen het huidige politiek-bestuurlijk-economisch systeem.

Dit systeem is gedateerd, het stamt grotendeels uit de negentiende eeuw, uit de tijd van de industriële revolutie. Moderne problemen hebben echter een mondiaal karakter en hun effecten manifesteren zich niet onmiddellijk, maar steeds sterker op de lange termijn.

De urgente crises rond klimaat, biodiversiteit en andere thema’s vragen niet om een terugtredende overheid, maar juist om een krachtige overheid die grenzen en doelen stelt om de kwaliteit van onze leefomgeving te borgen. Ook liberalen als Nijpels en Terlouw onderschrijven dit (Staps, 2013). Belangrijke aspecten zijn bewustwording en educatie, een circulaire economie, de vergroening van het belastingstelsel en het heffen van belasting op CO2, true value pricing (maatschappelijke kosten meenemen in de prijs), beter contact tussen consument en producent en de toepassing van het voorzorgsprincipe en het principe ‘de vervuiler betaalt’. Aparte aandacht vraagt het structureel meenemen van de belangen van toekomstige generaties bij elke besluitvorming met consequenties voor de lange termijn. Een ombudsman voor toekomstige generaties zou hier kunnen helpen.

Waarde

De oplossing voor de landbouw ligt aldus niet alleen binnen de landbouwsector, maar ook binnen de structurele zorg voor de samenleving van de toekomst. Het is aan de overheid om daarvoor beleid en langetermijndoelen te definiëren.

Het is ongewenst om op de weg te blijven van dwangmatige economische groei en geen idee te hebben waar we eigenlijk heen willen. Het gaat er om, eerst vast te stellen waar we heen willen, en daar vervolgens de juiste weg bij te zoeken.

De oplossing is niet specifiek wetenschappelijk of technologisch, omdat de wortels van de problemen dieper liggen. Dan gaat het om fundamentele vragen: hoe zien wij de relatie tussen onszelf en onze leefomgeving? Waar hebben wij recht op? Wat willen wij verduurzamen? Wat draagt bij aan kwaliteit van leven? Wat vinden wij werkelijk van waarde?

Een maatschappelijke discussie over wat wij van waarde vinden, is zeer gewenst. Alleen wanneer we helder krijgen wat we voor de toekomst willen behouden, kunnen we richting geven aan de ontwikkelingen die daarvoor nodig zijn.

Bronnen

  • B.J. Cardinale e.a, ‘Biodiversity loss and its impact on humanity’, Nature, 7 j.6.2012, Vol. 486, 59-67. 2012.
  • J.W Erisman e.a., Samenvatting conceptueel kader Biodiversiteit in de melkveehouderij: Investeren in veerkracht en reduceren van risico’s, Louis Bolk Instituut 2014.
  • S. Staps, Over de crisis niets dan goeds. Klimaat en biodiversiteit: inspirerende gesprekken over urgentie en hoop, Christofoor, Zeist 2013.
  • J.J.M. Staps e.a., Van bodemdilemma’s naar integrale verduurzaming – Casus: Vruchtbaar Flevoland, van bodemdegradatie en diepploegen naar integrale duurzame productie in Flevoland, Louis Bolk Instituut 2015. www.louisbolk.nl