1. Het Deense windwonder

De Denen zijn wereldleider in de productie van zowel windenergie als windturbines. Dit dankzij een actieve Deense overheid.

Geen enkel land in de wereld produceert zoveel windenergie per inwoner als Denemarken. Van de totale Deense stroomproductie in 2019 was bovendien 47 procent afkomstig van windturbines. Ook in de productie van windturbines gaat Denemarken voorop: een aanzienlijk deel van de windturbines wereldwijd wordt in Denemarken gefabriceerd. Zo had de Deense windturbinefabrikant Vestas een mondiaal marktaandeel van 20,3 procent in 2018.

De windturbine-industrie was in 2016 goed voor bijna 2,8 procent van het bbp en voor 31.194 directe banen en 85.000 indirecte banen, op een beroepsbevolking van nog geen drie miljoen. Hoe is het ‘Deense windwonder’ ontstaan? Begin jaren zeventig bestond 90 procent van de Deense energie uit geïmporteerde olie. Toen de oliecrisis in 1973 toesloeg, werd de kwetsbaarheid van Denemarken ineens duidelijk. Vanwege de sterke anti-kernenergiebeweging was nucleaire energie geen optie, en ontstond behoefte aan nieuwe energiebronnen. Windenergie bood uitkomst.

Dankzij stevige overheidssteun vanaf de jaren tachtig kon de Deense windindustrie groeien en internationaal uitbreiden. In 1990 besloot de Deense overheid dat in 2005 minimaal 10 procent van de Deense elektriciteitsproductie uit windenergie moest bestaan. Ter vergelijking: in 2005 kwam de Nederlandse energievoorziening voor slechts 2,4 procent uit hernieuwbare bronnen. De overheid investeerde onder meer flink in onderzoek en ontwikkeling. Ook stelden zij subsidies beschikbaar voor installatiekosten.

Na jaren van flinke overheidssteun en ambitieuze doelen besloot de Deense overheid in 1999 om het roer om te gooien. De elektriciteitsmarkt werd geliberaliseerd en subsidies werden afgeschaft. De Denen annuleerden twee van de vijf geplande offshore windparken, en de installatie van windturbines nam in rap tempo af. De inzet op competitie binnen de markt bleek een stagnerende werking te hebben.

In 2008 keerde Denemarken terug naar het beleid van voor 1999: nieuwe ambitieuze doelen en een slagvaardige en investerende overheid bliezen het Deense windwonder nieuw leven in.  En nog steeds zet het ambitieuze Deense beleid zich voort. In 2030 wil de Deense overheid tweekunstmatige energie-eilanden in gebruik nemen. Dit moet leiden tot een verdriedubbeling van de Deense capaciteit aan wind op zee. Het Deense sprookje lijkt dus voorlopig nog niet uit. 

    Illustratie groene industriepolitiek
    Beeld: Lorenzo Matteucci

    2. Groen staal uit Zweden

    Het Zweeds-Finse project Hybrit wil in 2026 als eerste ter wereld CO2-vrij staal produceren met behulp van waterstof.­ Dankzij een ambitieuze overheid kan dit realiteit worden.

    Staal is essentieel voor onze samenleving. Staal zit in onze telefoons, laptops, auto’s en huizen, maar ook in windmolens, trainrails en elektriciteitsmasten. Het grote nadeel van staal is dat bij de productie erg veel broeikasgassen vrijkomen. Wereldwijd is de staalindustrie verantwoordelijk voor maar liefst 7 procent van alle door mensen veroorzaakte CO2-uitstoot. In de strijd tegen klimaatverandering is het verduurzamen van de staalproductie dus essentieel.

    Traditioneel wordt staal gemaakt via de zogenaamde blast-furnace route, met ijzererts en steenkool als belangrijkste grondstoffen. De verbranding van steenkool levert ook een groot deel van de voor dit productieproces benodigde energie. Door het productieproces te veranderen, en fossiele brand- en grondstoffen als steenkool te vervangen door waterstof, kan staal geproduceerd worden zonder CO2-uitstoot.

    Op dit moment is er nog geen enkele staalfabriek die op commerciële basis groen staal produceert. Er is nog veel onderzoek en ontwikkeling nodig. Daarnaast is de beschikbaarheid van voldoende groene stroom een vereiste voor de productie van emissie-loze waterstof, en dus ook voor groen staal. Daar komt bij dat het overschakelen op waterstof veel vergt van staalproducenten. Bestaande fabrieken moeten of flink verbouwd worden, of er moet zelfs een compleet nieuwe fabriek neergezet worden. Voor staalproducenten is het binnen de sterk competitieve internationale staalmarkt vrijwel onmogelijk om dergelijke stappen zelfstandig te maken. Het Hybrit-project laat zien dat een vruchtbare samenwerking tussen de industrie en de overheid uitkomst kan bieden.   

    De Zweedse klimaatwet schrijft voor dat Zweden in 2045 klimaatneutraal moet zijn. Omdat staal-emissies maar liefst 10 procent van de totale Zweedse emissies beslaan, zijn de Zweden erop gebrand om de productie van staal te vergroenen. In 2016 richtte de Zweedse overheid samen met Finland en staalproducent SSAB, energieleverancier Vattenfal en mijnbouwbedrijf LKAB het Hybrit-project op. Het doel van het project is om emissievrij staal te produceren met behulp van waterstof.

    Na een haalbaarheidsstudie werd in september 2020 de eerste proeffabriek geopend. Het Zweedse energieagentschap de SEA neemt 55 miljoen van de 180 miljoen aan totale kosten voor zijn rekening die nodig zijn voor de huidige pilot-fase. SSAB, Vattenfal en LKAB betalen elk een derde van de resterende kosten. Naast financiële steun zorgt de overheid voor snellere vergunningsprocessen, en  toegang tot duurzame elektriciteit door verbeterde elektriciteitsinfrastructuur en een snelle uitbreiding van hoogspanningsnetwerken. De volgende fase - de demonstratiefase – loopt van 2025 tot 2035. Fossielvrij staal moet in 2026 voor het eerst op de markt komen.

     Zonder een slagvaardige en ambitieuze Zweedse overheid was Hybrit er nooit geweest. Voor het behalen van de Nederlandse klimaatdoelen zal ook de productie van Tata steel IJmuiden moeten veranderen. Als Zweden het aandurft om voor groen staal te gaan, waarom Nederland dan niet?

      3. Europese industriepolitiek voor batterijen

      Een duurzaam Europa rijdt elektrisch. Maar accu’s worden nu vrijwel volledig buiten Europa geproduceerd. Grote afhankelijkheid van niet-Europese batterijproducenten maakt Europa kwetsbaar. Daarom werkt de Europese Commissie aan een Europese batterij-industrie.

      Momenteel stimuleren 24 van de 27 EU-landen elektrisch rijden, voornamelijk via subsidies, belastingvoordelen en premies. Bovendien trekt de EU binnen de Green Deal geld uit voor miljoenen laadpalen. Tegelijkertijd neemt de wereldwijde productie van accu’s – met name voor elektrische auto’s – in rap tempo toe. In 2019 werd voor maar liefst 160 gigawatt aan lithium-ion-batterijen (het type batterij in elektrische auto’s) geproduceerd, tegenover 19 gigawatt in 2010. Deze trend zal voorlopig doorzetten. Zo streeft Volkswagen ernaar om in 2040 het laatste model met een verbrandingsmotor op de markt te brengen.

      “ Volkswagen streeft ernaar om in 2040 het laatste model met een verbrandingsmotor op de markt te brengen ”

      Hier liggen duidelijk economische kansen. Momenteel is echter slechts 3 procent van de wereldwijde productiecapaciteit voor autobatterijen gevestigd in Europa. In 2017 waarschuwde de Europese Commissie dat Europa te afhankelijk zou worden van Aziatische leveranciers voor de invoer van lithium-ion accu’s. De auto-industrie is een belangrijke speler in de Europese economie en het gevaar dreigt dat Europese fabrikanten kwetsbaar worden voor verstoringen in de toeleveringsketen. 

      De Commissie besloot in 2017 tot de oprichting van de Europese Batterij Alliantie. Binnen deze alliantie werken industriële bedrijven, lidstaten en de Europese Investeringsbank samen aan een duurzame en competitieve Europese batterijindustrie. In 2019 besloot de Europese Commissie zelfs dat het belang van een Europese waardeketen voor de productie van batterijen zo groot is dat lidstaten staatsteun mogen geven voor batterijproductie.

      Gezien Europa’s focus op het stimuleren van competitie en de vrije markt, is dit besluit typerend voor het Europese belang van deze markt. België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Finland, Polen en Zweden verstrekken samen 3,2 miljard euro steun aan zeventien deelnemende bedrijven.  Duitsland, Frankrijk en Italië – allen met een sterke auto-industrie - subsidiëren samen 2,78 miljard.

      Om aan de Europese vraag naar batterijen te voldoen, zouden volgens de Europese Commissie tien tot twintig gigafabrieken (fabrieken met een zeer grote productiecapaciteit) nodig zijn. In onder meer Duitsland, Frankrijk, Polen, Hongarije en Noorwegen zijn al plannen om dergelijke fabrieken te bouwen. Het is nog te vroeg om conclusies te trekken over het succes van de Europese Batterij Alliantie, maar duidelijk is wel dat (groene) industriepolitiek weer op de Europese beleidstafel ligt.