Het is een vraag waar Ewald Engelen zich als jaren mee bezighoudt, als hoogleraar financiële geografie aan de Universiteit van Amsterdam, als publicist en als columnist voor De Groene Amsterdammer. Wij spraken Ewald over zijn werk als lid van een internationaal collectief van sociale wetenschappers: The Foundational Economy Collective. Midden in de pandemie publiceerde het collectief namelijk een Manifesto for the Foundational Economy, of in goed Nederlands: een manifest voor de essentiële economie.
Het manifest bevat een stevig pleidooi voor een radicale omslag van ons economische beleid. Een beleid waarin niet de winstgevendheid van het bedrijfsleven centraal staat maar de toegang die wij als burgers hebben tot essentiële goederen en diensten. Denk aan gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting, energie, voedsel, vervoer, veiligheid en schoon water. Het deel van de economie dat ons voorziet in die behoeften vormt de basis van ons welzijn. Het is de essentiële economie. We gingen met Ewald in gesprek over de vraag welke consequenties het manifest volgens hem zou moeten hebben voor de Nederlandse politiek.
Vorig jaar hebben jullie het manifest gepubliceerd. Hoe kwamen jullie op het idee?
Het manifest was vooral geïnspireerd door het onderscheid dat in het begin van de coronapandemie werd gemaakt tussen cruciale beroepen en niet-cruciale beroepen. Voor de pandemie vonden we het altijd moeilijk om dat onderscheid te maken, maar nu er een crisis uitbrak bleken we dit toch ineens vrij snel te kunnen. Het is interessant om te zien wat niet onder deze beroepen viel en wat wel. Vooral als je kijkt welke maatschappelijke waardering de cruciale en niet-cruciale beroepen vervolgens krijgen. Als salariëring een uitdrukking is van waardering zie je dat cruciale beroepen maar weinig gewaardeerd en de niet-cruciale beroepen juist heel erg.
Die misplaatste waardering van sectoren en de mensen die erin werken vormt de kern van jullie boek. Zo stellen jullie bijvoorbeeld dat het internationale bedrijfsleven veel te veel politieke aandacht krijgt terwijl het grootste deel van de economie bestaat uit binnenlandse activiteiten. Klopt dat beeld ook voor een exportland als Nederland?
Onze economie is anders dan bijvoorbeeld Frankrijk of Duitsland. In vergelijking met die landen hebben we maar een klein achterland. Nederland is een beetje vergelijkbaar met een stadstaat als Singapore. Kenmerkend voor stadsstaten is dat ze zich ontwikkelen rondom transportmogelijkheden.
In Nederland is het aandeel van import- en exportactiviteiten in de economie dus ook groter dan in die andere economieën. Dat zie je ook als je naar de Nederlandse exportcijfers kijkt, de bijdrage aan het bruto binnenlands product (bbp) is ongeveer dertig procent.
Maar ook als het aandeel van exportactiviteiten ongeveer dertig procent van het bbp bedraagt, blijft er zeventig procent over aan publieke en private activiteiten die zich richten op het binnenland. Binnen die zeventig procent zie je vervolgens een grote inbreng van publieke actoren en activiteiten.
Het is de Nederlandse verzorgingsstaat in al zijn verschillende vormen, of het nou gaat om volksgezondheid, onderwijs, of de aanbestedingen die de rijksoverheid en lokale overheden doen. Daarnaast blijft er een reeks activiteiten over die privaat van karakter zijn maar die zich vooral richten op binnenlandse productie en consumptie, waaronder horeca en middenstand.
“ Het idee dat ons geld wordt verdiend door de exportsector is een enorme vertekening van wat onze economie feitelijk is ”
Dus ook voor Nederland geldt dat als we ons blindstaren op exportactiviteiten we geen oog hebben voor die zeventig procent aan binnenlandse activiteiten. Als Rutte het heeft over de BV Nederland, of het journaal bespreekt wat er op de Amsterdamse effectenbeurs gebeurt, dan gaat het alleen maar over die dertig procent. Het idee dat ons geld wordt verdiend door de exportsector – een uitspraak die je in VVD-kringen veelvuldig kunt horen – is een enorme vertekening van wat onze economie feitelijk is.
Maar het is wel begrijpelijk dat het beeld is ontstaan.
Zeker! Want die dertig procent export-gerelateerde activiteiten is in vergelijking met Duitsland, Engeland of Frankrijk inderdaad veel groter. En dat heeft heel veel te maken met de geschiedenis van dit deel van de wereld. Nederland is als stadsstaat ontstaan rond de poorten naar het Europese continent, via het grote rivierenstelsel wat hierdoorheen stroomt. Eigenlijk zijn wij gewoon tollenaars. We zijn groot geworden met overslagactiviteiten: goedkoop kopen, veilig opslaan, en duur verkopen.
Op basis van die overslagactiviteiten is er een logistiek industriecomplex tot stand gekomen. In een latere fase is daar bovenop ook de handelsfinanciering en het verzekeringswezen tot ontwikkeling gekomen. En dat is nog steeds zo. Kijk naar de Zuidas, dat is de logistiek, het management en de distributie van kapitaal en winst via brievenbusmaatschappijen. Het financieren en beheren van multinationale ondernemingen waarvan de holdings gevestigd zijn aan de Zuidas. Dat is het dominante beeld van Nederland.
En toch overheerst het beeld dat multinationals als ASML en Phillips het geld naar Nederland halen.
Voor ASML geldt dat inderdaad. Die hebben het grootste deel van hun productieactiviteiten nog steeds in Nederland staan. Maar dat is niet erg arbeidsintensief, het is vooral heel kapitaalintensief. Voor Philips geldt het tegenovergestelde, die hebben eigenlijk nauwelijks nog activiteiten in Nederland. Die zitten hier waarschijnlijk vooral om fiscale redenen en een beetje uit nostalgie. Ze hebben hun fabrieken naar Zuidoost-Azië verplaatst en het merendeel van de productie vindt daar plaats. Daar is echt niks Nederlands meer aan.
Een deel van de oorzaak van het misplaatste beeld lijkt ook te komen door het gebrek aan data. We hebben bijvoorbeeld zelf gezocht naar cijfers over de publieke sector en dan kom je uit op ongeveer dertig procent van de Nederlandse beroepsbevolking. Maar daar zitten alle aanbestede of geprivatiseerde diensten niet bij.
Precies. Je zou eigenlijk alle essentiële werkgelegenheid in beeld willen hebben. Van brievenbusfirma’s is al uitgebreid uitgerekend wat het economisch belang zou zijn. Daarbij hebben ze zelfs de kopjes koffie van consultants meegerekend. Om het maar zo groot mogelijk en zo belangrijk mogelijk te maken. Dat zouden we ook van de essentiële economie moeten hebben. Maar die data bestaat gewoon niet.
De gemeente Amsterdam heeft hier wel onderzoek naar gedaan. Die hebben een prachtig overzicht van de grootste werkgelegenheidsverstrekkers van de Amsterdamse economie. Dit zijn allemaal instellingen en organisaties die behoren tot de essentiële economie, zoals de academisch ziekenhuizen, de universiteiten, de grote scholengemeenschappen maar ook de gemeente zelf. Daar zit de werkgelegenheid. Maar dat systematisch bijhouden, doet ook de gemeente Amsterdam niet.
Volgens jullie zou het dus terecht zijn als de politiek meer aandacht zou besteden aan de essentiële economie. Wat zou dit concreet betekenen voor de mensen die er werken?
Als je kijkt naar die lage inkomens die mensen in cruciale beroepen verdienen, is het belangrijk om een scheiding te maken tussen hun primaire en hun secundaire inkomen. Zeg maar het verschil tussen je bruto- en nettoloon. Als je kijkt naar de primaire inkomensverdeling dan behoort Nederland tot de meest ongelijke landen ter wereld. Ga je naar de secundaire inkomensverdelingen, dus na belastingheffing en sociale premies, dan zijn we een van de gelijkste landen ter wereld.
Wat wij als Collectief voor de Essentiële Economie bepleiten, is dat er een verschuiving van aandacht en beleid nodig is. We moeten minder kijken naar wat er in die secundaire inkomensverdeling gebeurt en meer naar de primaire inkomensverdeling. Wat nemen mensen die werkzaam zijn in de foundational economy mee naar huis? Dat is niet veel. Op dit moment zijn progressieve partijen naar mijn mening nog veel te veel bezig met de koopkrachtplaatjes achteraf.
We zien in Nederland dat mensen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg, het onderwijs maar ook in hele basale publieke activiteiten als de brandweer, de politie of de rechtsstaat eigenlijk steeds meer het onderspit delven. Daar heeft niet of nauwelijks inkomensstijging plaatsgevonden. Als we het hebben over stagnerende inkomens, dan is dat met name in de midden- en laaggeschoolde activiteiten in de publieke sector. Daar moet iets aan gedaan worden. En een van de manieren om dat te doen is de enorme toestroom aan duurbetaalde managers in de publieke sector stoppen.
Behalve die inkomensverdeling moeten we kijken naar waar mensen hun inkomen aan besteden. In Nederland zijn de kosten voor publieke dienstverlening zoals de gezondheidszorg en het onderwijs enorm gestegen, terwijl de kwaliteit van het onderwijs zo sterk is afgenomen dat steeds meer mensen huiswerkbegeleiding moeten inkopen. Ook de kosten voor wonen zijn enorm toegenomen. Dus als je kijkt naar de gemiddelde lasten van een Nederlands huishouden dan zitten die grotendeels in de publieke dienstverlening, waar tegelijkertijd de lonen laag zijn. Daar zit iets niet goed.
Om hier iets aan te doen zullen de lokale overheden samen met de rijksoverheid opnieuw het eigenaarschap moeten claimen over de essentiële economie. Zij zullen ervoor moeten zorgen dat er goede, stabiele salarissen uitgekeerd worden. De mogelijkheden voor private partijen om geld te onttrekken uit de levering van alledaagse goederen en diensten zoals huisvesting moeten geminimaliseerd worden. Dan kunnen de prijzen ook weer naar beneden. Dus weg met private equity in de kinderopvang en de ouderzorg. Weg met het private onderwijs. En weg met allerlei platformondernemingen en uitgevers die te dure onderwijsprogrammatuur leveren en daarmee de publieke sector afromen.
Dat hangt met elkaar samen. Want als je de externe kosten naar beneden brengt, dan kun je tegelijkertijd meer uitkeren aan salarissen. Dat betekent dus dat we afstand moeten nemen van die fixatie op koopkrachtplaatjes achteraf. Progressieve partijen en progressieve politieke filosofieën - of het nou socialisme is of sociaal liberalisme - hebben het te vaak over herverdeling. Maar als we op die manier blijven kijken doen we niets aan de structuur van de economie. Amerikaanse politicologen zoals Jacob Hacker pleiten daarom voor pre-distribution in plaats van re-distrubution. De verdeling moet aan de start goed zitten. Dat probeert het concept van de essentiële economie te doen.
We moeten twee dingen bij elkaar brengen. Dat is ten eerste wat we geleerd hebben sinds de coronacrisis. Er is een groep essentiële beroepen die verantwoordelijk zijn voor het reilen en zeilen van de samenleving. Deze mensen zorgen ervoor dat iedereen toegang heeft tot de dingen die hij of zij voor het dagelijks functioneren nodig heeft. Als we deze activiteiten ‘essentieel’ en ‘cruciaal’ noemen, dan hoort daar ook maatschappelijke waardering bij.
Dat betekent dat we maatschappelijk gezien opnieuw die discussie moeten hebben of het billijk is dat we een politieagent een besteedbaar inkomen van 1800 of 1700 euro meegeven. Een begin is een forse verhoging van het minimumloon. En dat betekent niet dat de dienst zelf duurder hoeft te worden als we maar beseffen dat we heel goed zonder al die managementlagen kunnen: de niet-essentiële parasieten die rond publieke diensten zijn gegroeid. De andere discussie gaat over de vraag wat we ervan vinden dat een fiscalist die buitenlandse multinationals helpt om de Amerikaanse fiscus een poot uit te draaien honoreren met 1,3 miljoen euro aan jaarsalaris.
Die twee dingen moeten bij elkaar gebracht worden en daar moet maatschappelijk een discussie over gevoerd worden. We moeten de markten voor dit soort typen activiteiten op een andere manier inrichten. En misschien komen we dan tot de conclusie dat we die fiscalist hier niet willen. Dat we die brievenbusfirma’s gewoon sluiten. Dat levert dan een kleine daling van ons BBP op (pakweg twee procent minder) maar het betekent tegelijkertijd veel winst voor de fiscus in Duitsland, Griekenland, Portugal, de Verenigde Staten en elders. Zoals de data van econoom Gabriel Zucman laten zien. We moeten die structurele discussie voeren en ons niet blindstaren op de clichés van de ‘BV Nederland’ die nu al decennia over ons worden uitgestort.
Tot welk beleid zou zo’n structurele discussie volgens jou kunnen leiden?
Wat mij opvalt aan veel politieke voorstellen is dat ze eigenlijk altijd aan de knoppen van de fiscaliteit draaien. Dat is allemaal leuk en aardig, je kunt met belastingen in ieder geval de scherpe randen van het kapitalisme weghalen. Maar volgens mij worden we nu geconfronteerd met het inzicht dat de werkingswijze van het onderliggende economische systeem tegen zijn grenzen aanloopt. Dan kom je er niet meer door alleen te draaien aan de knoppen van de fiscaliteit.
Je hebt radicale ingrepen nodig. Je moet durven ingrijpen in de coderingen van het kapitaal, zoals de Amerikaans-Duitse jurist Katherina Pistor het noemt: we moeten niet langer stilzwijgend accepteren dat de neoliberale invulling van het eigendomsrecht de enige, natuurlijke, van God gegeven invulling is. Maar weer opnieuw leren nadenken over welke rechten en plichten we als samenleving willen toekennen aan het enorme privilege dat we kapitaaleigenaren toekennen om hun vermogen onder te brengen in de juridische entiteit van de Naamloze Vennootschap. Je zou het ‘terug naar het Rijnlandse model’ kunnen noemen. In ieder geval bevat onze eigen rechtsgeschiedenis voldoende inspiratiebronnen om zo’n discussie te kunnen voeren.
Wat ik altijd heel mooi gevonden heb, is het verschil tussen de preek, de wortel en de stok, dat zijn de beleidsinstrumenten. Wat Rutte bijvoorbeeld doet als de avondklok onder vuur ligt en door de rechter wordt gedwarsboomd, dan geeft hij een preek: ‘jongens, hou je er toch maar aan, want we moeten met samen die pandemie bestrijden’. Dat is het zwakste instrument wat je als overheid hebt. Dan heb je vervolgens de fiscaliteit, dat is de wortel. We belonen goed gedrag en we bestraffen slecht gedrag. En dat doen we in Nederland op een hele vreemde manier, met miljarden subsidies voor vervuilende ondernemingen als Shell, fiscale straffen voor groene MKB-ers.
Ik denk dat we veel meer moeten nadenken over het gebruik van de stok. We moeten weer wetgeving gaan gebruiken om expliciet bepaalde activiteiten te verbieden. We willen geen beleggingsfondsen in de kinderopvang, we willen geen winsten in de zorg, we willen geen belastingontwijking, hoe legaal ook, en we willen geen verpakte hypotheken. Dit kunnen we niet allemaal verbieden met één wetgevingswijziging. We zullen door dat hele wetboek heen moeten om al die wetgevingsaspecten te verwijderen die gezamenlijk dit marktsysteem geconstrueerd hebben weg te halen.
Betekent dit dan ook een uitbreiding van de overheid?
Nee, niet noodzakelijkerwijs. Als je dan kijkt naar de essentiële economie dan bestaat die niet alleen uit publieke organisaties maar ook uit private voorzieningen. Je kunt het dus op verschillende manieren organiseren. Het is heel belangrijk om te blijven beseffen dat dit niet automatisch een uitbreiding van de publieke sector met zich meebrengt. Het neoliberale beeld is dat de economie alleen bestaat uit de overheid of de markt.
Maar dat is een enorme vertekening. Markten kunnen niet bestaan zonder stevige juridische inbedding. En al die regels die op de een of andere manier markten mogelijk maken, zijn uiteindelijk regels die politiek zijn uitonderhandeld in het Nederlandse parlement. Dat betekent dus ook dat veel publiek gewenste activiteiten kunnen worden gedelegeerd aan private partijen.
Zeker als je kijkt naar cruciale sectoren als de energieverstrekking, huisvesting, voedselvoorziening en bancaire activiteiten. Dat zijn markten die eigenlijk bestaan uit hele complexe combinaties van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke actoren. Bijvoorbeeld in de Nederlandse hypothekenmarkt of de voedselvoorziening. De staat is daar overal.
Het CBS meet het als een privaatrechtelijke sector maar daarmee doet het eigenlijk onrecht aan de immens grote publiekrechtelijke verantwoordelijkheden. De voedselvoorziening bijvoorbeeld had zich niet op dezelfde manier kunnen ontwikkelen zonder Europese subsidies en de enorme inzet op goedkope voedselproductie die de staat gesubsidieerd heeft. De Nederlandse export-voedselproductie zou nooit hebben kunnen ontstaan zonder de staat.
In jullie manifest hebben jullie een aantal concrete aanbevelingen om meer regie te nemen als overheid. Hoe zie je dat voor je? Hoe kan je dat gaan uitbouwen?
Een belangrijke stap is dat we nutsbedrijven en publieke dienstverleningsorganisaties weer meer op lokaal niveau gaan organiseren. En dat is een omkering van de beweging die dertig jaar neoliberalisme heeft gebracht: van klein naar groot, naar onbeheersbaar. We moeten ze opbreken en weer in lokale handen geven. ‘Remunicipaliseren’, heet dat in de academische wereld. Als we dit doen op basis van een federale verenigingsstructuur hebben lokale gemeenschappen echt weer meer zeggenschap.
Gemeenten en provincies moeten veel meer ruimte krijgen om hier ook mee te experimenteren. Dit betekent ook dat we de enorme conglomeraten die de laatste twintig jaar zijn ontstaan in de publieke sector moeten opbreken. Dat kan beginnen bij het stopzetten van de nu nog voorgenomen fusieplannen voor ziekenhuizen en scholengemeenschappen. Breek het op, maak het klein en geef het terug aan de lokale gemeenschappen.
Dit vraagt dus ook dat er nationale wetgevingswijzigingen komen waarbij wordt nagedacht over het eigenaarschap van dat soort organisaties: Waar komt het juridisch eigendom te liggen? Hoe moet dat georganiseerd worden? Bij wie komen de financiële risico’s terecht? Welke rechten en plichten? Voor wie? Dat betekent in sommige gevallen een terugkeer tot de situatie van voor de privatiseringen.
Ik denk dan met name aan de woningbouwcoöperaties. Een prachtige, zeer goed functionerende juridische entiteit, die alleen maar de kop is omgedraaid omdat de Nederlandse staat, onder druk van die vermaledijde Europese Interne Markt, de lange termijn risico’s ervan niet langer op zijn balans wilde hebben. Eerherstel dus voor de woningbouwcoöperatie. Maar voor andere zaken, zoals bijvoorbeeld de nutsbedrijven, moet je misschien gaan nadenken over een coöperatie-oplossing die er anders uitziet dan voor de privatisering. De geprivatiseerde nutsbedrijven die nu bestaan, zoals de energieverstrekkers, moeten afgebouwd worden.
Gemeenten moeten dus meer zelf gaan organiseren?
Ja, kijk bijvoorbeeld naar kinderopvang. Dat is een nieuw domein binnen de Nederlandse verzorgingsstaat wat altijd een ondergeschoven kindje is geweest. Eigenlijk is dat pas sinds het einde van de jaren negentig breed uitgerold. Maar we hebben daar exact de verkeerde dingen mee gedaan. Er was een stelsel waarvan werd aangenomen dat het niet goed werkte.
Toen hebben we een toeslagenstelsel opgetuigd, waardoor we de toeslagenaffaire hebben gehad, en hebben we de uitvoering overgelaten aan private leveranciers met alle uitwassen van dien: Anglo-Amerikaanse private equity die als een teek het geld uit de sector zuigt. Daarvan moeten we eigenlijk zeggen dat het een mislukt marktexperiment is geweest. De kinderopvang zou gedeprivatiseerd moeten worden en onderdeel worden gemaakt van de onderwijskolom. Het zou net als het primaire onderwijs een verantwoordelijkheid van lokale overheden moeten worden.
“ Dat is het beeld dat opdoemt als je kijkt naar de Nederlandse wetgeving en politiek van de afgelopen twintig jaar, het is vooral een verzorgingsstaat voor multinationals ”
De huidige eigenaren kunnen deels gecompenseerd worden. Je zult een reële waardering moeten geven voor huidige activa die eigendom zijn van eigenaars van de kinderopvanginstellingen. Daar moet je echter wel van aftrekken wat er aan excessieve rendementen toegeëigend is. Dus dan krijg je onteigening met compensatie, waarbij die compensatie veel lager is dan de huidige woekerwaarde.
Kan dat wel binnen de Europese wetgeving?
Deze diensten van algemeen belang vallen niet onder de mededingingswetgeving van de Europese Unie. Als Nederlandse overheid hebben we gedaan alsof dit markt-activiteiten waren. Het is echter vanwege allerlei redenen evident dat, gegeven de aard van de activiteit en het grote maatschappelijke belang dat we eraan toekennen, dit eigenlijk in een ander domein thuishoort.
De afgelopen 20 jaar is Nederland in vergelijking met andere landen veel te braaf omgegaan met die mededingingswetgeving. Terwijl we iedere poging van de Europese Unie om in te grijpen op andere vlakken, bijvoorbeeld de harmonisatie van de vennootschapsbelasting, blokkeren. Dat is eigenlijk het beeld dat opdoemt als je kijkt naar de Nederlandse wetgeving en politiek van de afgelopen twintig jaar, het is vooral een verzorgingsstaat voor multinationals geworden, die slecht voor zijn eigen burgers zorgt.
Nog even over de rol van burgers hierin. Jullie stellen voor om burgers mee laten praten over welke sectoren en beroepen vitaal zijn. Moet dat echt over alles gaan? Is gezondheidszorg niet gewoon een basisvoorziening die buiten deze discussie staat?
Ik kan mij zo voorstellen dat je werkt met verschillende schillen. Fundamentele levensbehoeften zoals onderwijs, gezondheidszorg, publieke veiligheid of de brandweer behoren eigenlijk tot kerntaken van de statelijke bureaucratie. Vervolgens zou je met andere vormen van de essentiële economie kunnen experimenteren op lokaal niveau. Nu hebben we in Nederland allerlei decentralisatieoperaties gehad maar die stonden allemaal in het teken van bezuinigen. Dat moet je nu juist niet moeten doen.
In die tweede, meer gedecentraliseerde schil zou je meer burgerkennis kunnen betrekken. Wat mij heel erg is opgevallen in zowel de financiële crisis, de eurocrisis en ook in de corona crisis, is het falen van de expert-kennis.
Experts denken dat ze weten wat het probleem en de oplossing is, maar ze hebben het zo vaak mis. En dat komt door de bril van de hyperspecialist: veel problemen vallen buiten die koker, of bestrijken meerdere kokers tegelijk. Daar zijn experts gewoon niet goed voor toegerust. We kunnen in besluitvorming meer gebruik maken van schrandere burgers. Burgers die beschikken over lokale kennis en die vanuit hun lokale ervaringen ook veel beter weten hoe de dingen idealiter georganiseerd zouden kunnen worden.
Die kennis van de lokale burger kun je inzetten bij het opnieuw ontwikkelen van andere organisatievormen voor de essentiële economie. Waar heeft men behoefte aan? Wat zijn de beste plekken om dat te organiseren? Hoe grootschalig moet het zijn? Hoeveel zeggenschap wil men überhaupt hebben? In welke mate is men bereid om hier op wekelijks of maandelijkse basis aan bij te dragen? Dat soort vragen.
“ We hebben de sociaaleconomische politiek tot een technocratisch domein gemaakt. Terwijl het voor burgers absoluut cruciaal is ”
Dat doen we nu te weinig. We vertrouwen te veel op theoretisch geschoolden. We miskennen en kijken vaak neer op de schranderheid van met name praktisch geschoolde burgers. We hebben dus ook te maken met een gigantische kloof in de Nederlandse samenleving die op lokaal niveau prachtig overbrugd kan worden.
Zoals ik al eerder zei kijken progressieve partij vooral naar de knoppen van de belastingen. De politiek die daarover gaat is al heel snel expertpolitiek. Terwijl mensen op lokaal niveau ook veel weten, zeker als het gaat om huisvesting, energievoorziening, kinderopvang of voedselvoorziening. Ze maken het iedere dag mee.
Maar zodra de politiek gaat over de complexiteit van het Nederlands fiscale wetboek, they’re gone. En terecht, ik ben ook weg. We hebben de sociaaleconomische politiek tot een technocratisch domein gemaakt. Terwijl het voor burgers absoluut cruciaal is. Dit is wat mij betreft ook wat er aan de voedingsbodem ligt van hun ongenoegen. Wij hoger opgeleiden hebben het veel te ingewikkeld gemaakt.
Hoe kansrijk denk je dat jullie pleidooi is? Zijn er buitenlandse voorbeelden waar de essentiële economie al in praktijk wordt gebracht?
Een aantal landen is hier actief mee bezig. Wales bijvoorbeeld, is zwaar getroffen door de de-industrialisatie. Er wordt geworsteld met een opeenstapeling van sociaaleconomische en ecologische vraagstukken. De lokale overheid heeft daar de essentiële economie omarmd op drie verschillende manieren: ten eerste een Foundational Economy Challenge Fund van 4,5 miljoen pond. Hiermee kan de overheid experimentele projecten ondersteunen in het onderzoek naar overheidsinterventies die het beste werken om de essentiële economie te ondersteunen.
Ten tweede richt de overheid zich op het groeien van de middelgrote bedrijven waarvan de besluitvorming in Wales gevestigd is, maar waarvan de afzetmarkt ook buiten Wales ligt. Ten derde wordt er gekeken naar de sociale waarde van inkoop. Nieuw ingestelde Public Service Boards gaan daar aan de slag met inkoop door publieke instanties met het doel de lokale economie te versterken.
In Oostenrijk wordt ook actief met het idee van de essentiële economie gewerkt. Daar is eind 2020 een nieuw rapport uitgebracht over het belang van essentiële beroepen en een betere salariëring en levensstandaard voor na de crisis. Om dit te bewerkstelligen wordt de agenda van de vakbonden en georganiseerde arbeid verbreed. Hierdoor wordt het dus de taak van vakbonden om niet alleen over het loon van hun leden te onderhandelen, maar over alles wat essentieel is voor alle burgers.
“ Het oude sociale contract kan na dertig jaar neoliberalisme de prullenbak in: het is goed geweest voor multinationals, slecht voor burgers ”
Het is belangrijk om in de gaten te houden dat deze initiatieven niet altijd het label van de essentiële economie dragen. Een ander woord voor het terugbrengen van essentiële sectoren naar de lokale overheid is, zoals al genoemd, ‘remunicipalisation’. In Duitsland, bijvoorbeeld, is er vanuit burgers gezocht naar manieren om de gas-, elektriciteit- en watervoorziening weer terug naar publieke organisaties te brengen.
Een andere term die vaak valt is ‘commoning’, afgeleid van ‘the commons’. Deze economische theorie is afkomstig van Elinor Ostrom, die een sterke rol van de overheid voor de verdeling- en het onderhoud van natuurlijke middelen niet altijd als iets positief zag. Volgens haar leidt grote overheidsinterventie tot extra kosten en niet per se tot betere diensten. Vandaar dat Ostrom voorstelt om instituties op te zetten die noch privaat noch publiek zij, maar hybride. De betrokkenen stellen samen een contract op over het gebruik en onderhoud van de common.
Na corona zouden dat de denkrichtingen moeten zijn. Het oude sociale contract kan na dertig jaar neoliberalisme de prullenbak in: het is goed geweest voor multinationals, slecht voor burgers. Rond de essentiële economie zou een nieuw sociaal contract geconstrueerd kunnen worden. Dan zijn de polarisering en de hoge kosten van twee jaar coronamaatregelen tenminste niet voor niets geweest.