"We zijn dus open en onaf. En daar hoort bij dat we ook als enige dier ‘nee’ kunnen zeggen. We kunnen zelfs nee zeggen tegen het leven door zelfmoord te plegen. We kunnen aan onze ideeën ten onder gaan. Zelf heb ik wel last van depressiviteit. De mens is een wezen dat kan lijden aan zichzelf, dat twijfelt en wanhopig kan zijn; de mens is uiteindelijk een tragisch dier. In onze tijd van consumptie en lachdwang, waarin je altijd maar moet lachen en gezellig doen, is tragiek niet erg geliefd meer.”
Daarbij blijft de rol van de geest, die in de westerse cultuur buiten de natuur wordt geplaatst, een moeilijk punt. Waar komt de geest vandaan? Lemaire blijft het ook lastig vinden: “Die vraag legt de vinger op de zere plek. Ik denk niet dat er een scheppingsdaad is geweest van een god, een geest die materie heeft geschapen. Ik zou ook de geest willen verklaren uit het steeds complexer worden van organische systemen. Op een bepaald niveau van ontwikkeling ontstaat de geest. Maar het blijft mysterieus. Je moet niet in de valkuil vallen van de taal. Als we in de taal een substantief gebruiken, dan denken we te gemakkelijk dat het ook substantie bezit. Zo zijn we gaan denken dat wat wij ‘geest’ zijn gaan noemen, ook op zichzelf bestaat, buiten ons om.”
Universeel
Eén van de inspiratiebronnen van Lemaire is het werk van de etholoog Frans de Waal. “De Waal is heel optimistisch, omdat hij heeft ontdekt dat onze moraal een biologische rugdekking heeft: ook bij veel diersoorten is er sprake van empathie en een aanzet van moraal. Toch is die, zeg maar, tribale moraal die je bij dieren kunt zien, nog iets anders dan de universele moraal die mensen kenmerkt, en die wij danken aan de monotheïstische godsdiensten.
"Zij breidden, ook onder invloed van het ontstaan van wereldimperia, steden en handel, de moraal van de besloten gemeenschap uit tot de vreemdeling, het niet-stamlid. Met de komst van Jezus, voorbereid door de profeten en geworteld in het jodendom, breekt een universele moraal door. Ook in het oosten kwam, vrijwel onafhankelijk van het westen, een universele moraal tot stand. Deze was breder aangelegd, want zij omvat alle levende wezens. De Boeddha zelf is bijvoorbeeld in verschillende van zijn eerdere levens een dier geweest.”
Uiteindelijk heeft deze universele moraal onder andere zijn beslag gekregen in de universele rechten van de mens. Maar kan dat perspectief, dat nogal rationalistisch van aard is, wel voldoende motiveren? Lemaire houdt vast aan het belang van de rede, maar relativeert wel: “Een moraal die alleen gebaseerd is op de ratio, zou nooit in staat zijn om mensen voor moord en doodslag en wederzijdse uitroeiing te behoeden. De rede moet gedragen worden door een gevoel, dat je kunt typeren als mededogen, medeleven, compassie.
"Dat is uiteindelijk hetgene wat ons met elkaar verbindt, en dat moeten we versterken door elkaar te ontmoeten. Niet door technologie een steeds grotere plek in onze samenleving te geven, want het turen naar schermen en het feit dat je door een druk op de knop mensen kunt doden zonder dat je je slachtoffers in de ogen hoeft te kijken, remt de ontwikkeling van empathie.”
In relatie tot dieren speelt behalve mededogen ook het recht op zelfbehoud een rol, noteert Lemaire. “Het is moeilijk om dieren te erkennen waar je last van hebt, zoals muggen en teken. Ik sla die ook dood als ze me willen steken, moet ik toegeven. De vraag is: hoe ver kun je gaan in het niet willen doden van dieren? Er is altijd een spanning tussen het recht op zelfhandhaving en mededogen.” En zo zijn er meer spanningen in het universalisme, zoals die tussen universaliteit en particulariteit.
Het klimaatvraagstuk laat zien dat morele kwesties die de hele wereld omvatten al snel te abstract worden. Daar komt bij, aldus Lemaire, dat "we in het tijdperk van het hyperkapitalisme allemaal geatomiseerde individuen zijn, terwijl die globale economie toch vooral tot uniformiteit leidt.
"Ik zou streven naar een optimale diversiteit en een getrapte identiteit, waarbij we geworteld zijn in lokale en regionale gemeenschappen, maar wel binnen een universeel mensbeeld. En dat kan alleen geleverd worden door een universele ethiek. De gedachte dat iemand die ik nooit gezien heb, een Chinees bijvoorbeeld, toch mijn naaste is en gelijke, en dezelfde rechten heeft, is een cruciale verbreding van de moraal en een verworvenheid die we moeten verdedigen.”
Humanimalisme
Na zijn overwegingen over de spiegelverhouding tussen mensen en dieren in de geschiedenis, de biologie en de filosofische antropologie, komt Lemaire uit bij een nieuwe formulering van onze morele relatie tot dieren, die recht doet aan de vervagende grens tussen mens en dier. Zijn nieuwe wereldbeeld heet ‘humanimalisme’.
Aan de ene kant betekent dit een matiging van het humanisme, omdat die van zijn antropocentrische kant wordt ontdaan, waarbij de mens centrum en maat van het universum was. Aan de andere kant is het een verrúiming van het humanisme, doordat dieren binnen onze morele verantwoordelijkheid worden geplaatst als andere wezens van dezelfde soort. De basis van een dergelijke moraal, voor deze 'uitdijende cirkels van welwillendheid', is datgene wat wij als menselijke en niet-menselijke dieren met elkaar delen: de empathie.
Wat betekenen de ideeën van Lemaire nu voor de praktijk? Op verschillende plaatsen in het boek pleit hij voor een bepaalde politieke en morele houding, vaak in samenhang met vijf cruciale misstanden in relatie tot dieren. Op nummer één staat de bio-industrie met zijn ongeremde uitbuiting en instrumentalisering van dieren, daarna volgen de dierproeven, waarbij dieren vaak onnodig en wreed ‘verbruikt’ worden.
Vervolgens gaat Lemaire nog in op de jacht en de visserij, de dierengevechten zoals het stierenvechten en tenslotte het misbruik van dieren voor amusement (circus en dierentuin) en handel. Uit zijn beschouwingen rijst een beeld op van een ‘humanimalistische burger’, die vegetariër of liever nog veganist is; de twijfel boven de zekerheid plaatst en de gemeenschap boven het (rivaliserende) individu; die zich oefent in empathie en samenwerking en zich verzet tegen geweld en onrecht tegen menselijke en niet-menselijke dieren; die traditionele rolpatronen tussen mannen en vrouwen doorbreekt (op grond daarvan zijn veel verkeerde beelden van dieren ontstaan), en zich niet laat meevoeren door het genenfetisjsime, het idee dat het gen alles bepaalt in de sociobiologie.
Lemaire herkent zich wel in dit lijstje, als we het aan hem voorleggen. Hij voegt nog twee expliciet politieke aspecten toe, namelijk de combinatie van kosmopolitisme en regionalisme en de kritiek op de consumptiemaatschappij, waarin de dingen over ons heersen zoals Marx al aan de orde stelde in zijn theorie van het warenfetisjisme.
Maar het allerbelangrijkste kenmerk van de humanimalist is misschien wel diens betrokkenheid bij mens en dier als wezens die met elkaar deel uitmaken van die ene planeet die ze samen bewonen. Het woord ‘onverschilligheid’ komt in het woordenboek van Ton Lemaire niet voor.
Ton Lemaire, Onder dieren. Voor een diervriendelijker wereld, Ambo/Anthos, Amsterdam 2017