De tweede horizon gaat over de innovaties die nodig zijn om die ambitie te realiseren. Met nieuwe ontwikkelingen, zoals digitale platforms, kun je twee kanten op. Volg je de lijn van business as usual, dan krijg je organisaties als Uber, die geleid worden volgens kapitalistische principes: gericht op winst, zo laag mogelijke lonen, etcetera. Een alternatief is Ride Austin, uit de gelijknamige stad in Texas. Het doet hetzelfde als Uber, maar is bijvoorbeeld coöperatief bezit. Dit soort innovaties, die dus al in gang zijn, brengt ons een stap dichter bij horizon 3.
Mijn favoriete feedback krijg ik van mensen die al actief zijn op het gebied van die nieuwe economie, die zeggen: jouw boek geeft een theoretische context aan wat ik doe.”
Wie is uiteindelijk verantwoordelijk voor het realiseren van de donut? Kleinschalige, lokale initiatieven, grote bedrijven of de politiek?
“Iedereen binnen het economisch systeem is verantwoordelijk. Stel je een botsautobaan voor op de kermis, waar altijd een moment komt waarop alle botsautootjes vast komen te zitten in dezelfde hoek. Niemand kan meer voor- of achteruit. En plotseling komen alle autootjes weer in beweging, zonder dat je precies weet waardoor. Zo gaat het ook met de donut. Iedereen is nodig, en je weet niet welke factor als eerste voor een doorbraak gaat zorgen.
Ik acht het alleen niet waarschijnlijk dat politici een leidende rol gaan spelen. Dat kunnen we van hen niet verwachten. Ze staan voortdurend onder druk van coalitiegenoten of de oppositie, en van de media. Wanneer zij dingen zeggen die heel ver afwijken van het heersende narratief, komt dat al snel op kritiek en stemmenverlies te staan. Het kan trouwens wél hoor. In Zweden moeten alle regeringsinstellingen nu aantonen dat hun beleid bijdraagt aan 0% CO2-uitstoot. In Wales heeft de regering zich gecommitteerd om haar beleid te toetsen aan het welzijn van toekomstige generatie.”
Om bij de botsauto’s te blijven: in de praktijk zijn er sterkere chauffeurs met veel macht en invloed. Als die geen brood zien in de donut, laten ze zich toch niet zomaar opzij drukken door kleine autootjes die er wel mee aan de slag willen?
“Natuurlijk zullen de leidende krachten die profiteren van het huidige economische model zich verzetten. Er zal onherroepelijk een strijd komen over de toekomst die we willen. De uitdaging is dus om het verhaal van de donut op zo’n manier te vertellen dat mensen overtuigd raken dat het ons voorspoed zal brengen. Dat we binnen de donut óók zaken kunnen doen en kunnen groeien, alleen niet tegen elke prijs.
Het helpt daarbij om de nationale politiek geïnteresseerd te krijgen. Hoe ik het voor me zie: lokale initiatieven en veranderingen bij grote bedrijven zorgen voor een kritische massa waardoor welwillende politici zich gesteund voelen, wat grond biedt voor beleidsverandering.”
Voor GroenLinks-politici is uw gedachtegoed niet vreemd. Hoe kan deze partij, die nu in de oppositie zit, bijdragen aan de donut?
“Politici doen er goed aan te beginnen bij hun taalgebruik. Vertaal de kernideeën van de donuteconomie in begrijpelijke taal waar mensen zich in kunnen herkennen, en probeer zo mensen voor het gedachtegoed te winnen.
Het concept van regeneratieve economie is in gewone mensentaal: we hebben een economie nodig die samen met én binnen in onze natuurlijke leefomgeving werkt, dus die rekening houdt met het klimaat. Als het gaat om distributieve economie: hoe kunnen we ervoor zorgen dat de waarde die we creëren met zoveel mogelijk mensen kan worden gedeeld? Dat klinkt veel mensen niet vreemd in de oren.
Overweeg ook om niet langer over economische groei te spreken, maar over economische bloei. ‘Groei’ is synoniem geworden voor vooruitgang.
Maar in natuurlijke systemen is ongelimiteerde groei juist vaak heel gevaarlijk. Als er iets in het lichaam plotseling begint te groeien, is dat reden voor grote zorg. Maar als ik zeg dat mijn dochter tot bloei komt, betekent dat niet dat ze een paar centimeter is gegroeid, maar dat ze zich ontwikkelt, het fijn heeft, nieuwe dingen leert, in balans is.
Het klinkt als iets heel kleins, maar woorden – en met name de metaforen die ze in zich dragen – kunnen, net als beelden, onze denkwijzen fundamenteel veranderen. Dus: verander eerst je taalgebruik, en zoek dan naar voorbeelden die illustreren wat je bedoelt. Bijvoorbeeld: ondernemers niet belasten voor het inhuren van mensen, maar voor het gebruiken van grondstoffen. Met taal en voorbeelden verander je de norm, en daarmee schep je de voorwaarden voor gedragsverandering.”
U beschrijft vijf manieren waarop grote ondernemingen op uw ideeën kunnen reageren, van totale afwijzing tot volledige overname. Veel bedrijven bevinden zich ergens in het midden: ze leveren een aandeel (hun ‘fair share’) en laten het daarbij – met het risico dat ze beleidsmakers zand in de ogen strooien. Hoe kunnen politici die meer willen, zich tegenover deze bedrijven verhouden?
“Het is inderdaad belangrijk om uit te vinden of ze een groter plan hebben voor de toekomst, of dat ze een paar duurzame maatregelen nemen om van het gezeur af te zijn. Dus: in gesprek gaan met die bedrijven en achterhalen of zij voorwaarden hebben geschapen om verder te komen. Tijdens conferenties heb ik een paar keer een sessie ‘bedrijfspsychotherapie’ gegeven. De kern, net als bij gewone psychotherapie: bedrijven inzicht geven in hun eigen rol en verantwoordelijkheid, dus duidelijk maken wat zij zelf kunnen doen.
Marjorie Kelly beschrijft in haar boek Owning your future vijf onderdelen die het dna van een bedrijf bepalen. Wil een bedrijf veranderen, dan is op al die onderdelen verandering nodig: doelstellingen, management, omgang met netwerken, eigendom en financieringsstromen. Een bedrijf dat zijn doel verandert, bijvoorbeeld om bij te dragen aan een gezonde gemeenschap, maar de andere onderdelen niet aanpast, kan dat doel nooit realiseren.
Neem Unilever, dat vorig jaar bijna ten prooi viel aan een vijandige overname. Het bedrijf had geprobeerd zichzelf nieuwe, duurzame doelen te stellen, maar had niets veranderd aan de eigendomsstructuur en de wijze van financiering, waardoor aandeelhouders die zoveel mogelijk winst uit het bedrijf wilden persen, bijna hun gang konden gaan.”
Als maatregel om ongelijkheid tegen te gaan, noemt u een eerlijkere verdeling van kapitaal, zoals grond in de vorm van commons. Wat kunnen lokale politici doen om succesvolle commons in hun gemeente te bevorderen?
“Eerst: dit is dus een zeer belangrijke vraag, maar geen enkele eerstejaars economiestudent krijgt deze vandaag de dag voorgelegd. Dat is precies wat er moet veranderen.
Elinor Ostrom (die de Nobelprijs voor Economie won met haar onderzoek naar commons, SvdE) stelt een paar voorwaarden aan succesvolle commons: er moet een bepaalde mate van verbondenheid zijn binnen een gemeenschap, de gemeenschap moet eigen regels kunnen stellen, het moet duidelijk zijn wie lid is, en er moeten consequenties verbonden zijn aan het breken van de regels. Dit is bij uitstek iets waar gemeentes op lokaal niveau mee kunnen beginnen.
Het start bij de vraag naar de sociale basisvoorwaarden voor iedere inwoner, en het besef dat een economie meer is dan de markt alleen. Het is een huishouden, een gemeenschap. Hoe kunnen we vervolgens een stad inrichten zodat dat huishouden tot bloei kan komen en er ruimte ontstaat voor gemeenschappelijk bezit?
Een andere belangrijke voorwaarde die Ostrom stelt, is dat mensen elkaar fysiek moeten kunnen ontmoeten. Publieke ruimte dus, speeltuinen, parken, een markthal waar mensen samenkomen. Zonder ontmoeting kan er geen common bloeien. De nieuwe economie heeft dus ook enorme gevolgen voor stedelijke ontwikkeling.”
Raworth’s stem gaat een octaaf omhoog. “Dit soort experimenten is zo opwindend: een transitie naar commons in steden, hoe fascinerend is dat! Toen ik de universiteit verliet, geneerde ik me enorm om te vertellen dat ik econoom was, omdat ik een hekel had aan de mentaliteit die mij was onderwezen. Deze nieuwe mentaliteit verandert zoveel.”
De Amsterdamse wethouder Financiën, een D66’er, schreef laatst in een column dat liberale democratie, met alle voordelen die deze ons brengt, nu eenmaal afhankelijk is van economische groei. Wat zou u hem willen zeggen?
Stilte. Dan: “Deze wethouder heeft ergens natuurlijk gelijk: onze democratie is afhankelijk van groei, omdat we momenteel een economie hebben die zodanig in elkaar zit dat hij groei verwacht, eist en ervan afhankelijk is. Logisch dat we groei dan nodig hebben. Anders belanden we zo weer in een crisis.
Maar die groei kan niet oneindig doorgaan binnen de planetaire grenzen waar we aan gebonden zijn. De vraag moet dus een andere zijn, namelijk: hoe kunnen we een economie creëren die bloeit, in plaats van groeit, en die over honderden jaren ook nog meegaat.
Kijk eens naar de natuur, die al vier biljoen jaar bloeit. Als we als mensheid op aarde willen blijven, dan is de natuur een aardig model om van te leren. Groei is goed, ik ben niet tegen groei, maar niets kan eindeloos groeien. Dat is onmogelijk. Waar halen we het idee vandaan dat wij als mensen daarvan af kunnen wijken?”