Niet alle voedselhypes vindt Steel overigens geschikt. Verticale landbouw bijvoorbeeld - het binnenshuis telen van groente in gestapelde kweekbakken onder kunstlicht - is precies dat waar we volgens Steel van af moeten: doen alsof voedsel geen land nodig heeft. De blaadjes rucola die in Amsterdamse hippe lunchtentjes onder TL-licht achter de bar groeien, ontkomen niet aan Steels urban paradox.
Want het voedsel dat die plantjes zelf nodig hebben, moet net zo goed worden aangevoerd in de vorm van kunstmest. En kunstmest, schrijft Steel, is als Soylent voor planten. Steel pleit juist voor biologisch voedsel uit échte, levende grond. Slow food, lokaal gemaakt met gebruik van natuurlijke kringlopen. Ze pleit voor grotendeels zelfvoorzienende stadsstaten, waarin elke stad met zijn ommeland een nauwe band onderhoudt.
Voedsel als bril
Hoe overtuigend is dat pleidooi? Allereerst is het verfrissend om naar de maatschappij te kijken met voedsel als ‘bril’. Dan valt bijvoorbeeld weer op hoezeer voedsel als beleidsterrein versnipperd is. In 2014 schreef de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) al dat hoewel allerlei departementen zich met het voedselsysteem bezighouden, er geen sprake is van een voedselbeleid.
Nog steeds zijn er voedselproducten waarvan we de consumptie willen ontmoedigen - om reden van gezondheid of milieu - terwijl de productie en vermarkting ervan economische steun krijgen.
Dat zou misschien niet gebeuren als we voedsel als voedsel zien, in plaats van alleen als een verhandelbaar goed. En als niet alleen voedselbeleid maar eigenlijk de hele economie zou draaien om de intrinsieke waarde van voedsel, dan levert dat een complete transformatie van de maatschappij op, denkt Steel. Want van voedsel kun je, in tegenstelling tot van geld, genoeg hebben. Of zelfs te veel.
Ambachtelijk
Sitopia is nadrukkelijk niet een utopie, maar bedoeld als een praktisch en haalbaar streven. Toch krijg ik niet het gevoel dat Steel erg kritisch heeft gezocht naar de haken en ogen van haar ideeën. Voedsel waarderen is volgens haar een “gastro-economische Steen der Wijzen“, en zou een "onmiddellijk, revolutionair effect hebben.”
Misschien is dat een kwestie van stijl en dus van smaak. Echt bezwaarlijk is dat Steel alles idealiseert wat niet technologisch, modern of westers is. Een halve eeuw geleden was huishouden nog ambachtelijk, schrijft ze, en “de meeste huisvrouwen konden nog taarten bakken en naaien”. Honderd jaar daarvoor was het nog beter: “Hoewel het leven in een pre-industrieel huishouden hard was, had het ook kwaliteiten die het moderne leven vaak mist: een duidelijk gevoel van zingeving en thuiszijn”.
Over jager-verzamelaars vermeldt ze dat die zo in harmonie zijn met hun omgeving. Met dat soort romantische nostalgie plaatst Steel zich aan één zijde van de waterscheiding die het debat over voedsel steeds sterker bepaalt. Aan de andere zijde van die scheiding vinden we wat Steel de ‘industrialists' noemt; zij die geloven dat de duurzaamheid een kwestie van technische oplossingen is.
Een exponent daarvan zijn de zelfbenoemde 'ecomodernisten', waaronder ook een aantal Nederlandse journalisten en schrijvers. Als technologische vooruitgang al keerzijdes heeft, dan moeten we die volgens ecomodernisten opvangen met nog meer technologie.
De oplossing voor onze verslaving aan goedkope fossiele brandstoffen bijvoorbeeld, is kernenergie. Onze onstilbare honger naar goedkoop voedsel, mogelijk gemaakt door de uitvinding van intensieve landbouw, kunnen we opvangen door landbouw verder te intensiveren.
Steel verzet zich daar hartstochtelijk tegen, maar die strijd levert behalve een onderhoudende polemiek uiteindelijk niet zoveel op. Want beide kampen worden al snel een karikatuur: alsof we moeten kiezen tussen vluchten in techniek of terug naar de natuur. Ik zou liever lezen dat er ook een richting is vooruit naar de natuur.
Steel verzekert de lezer dat ze geen technofoob is, maar hoe we de intuitieve wijsheid van jager-verzamelaars kunnen combineren met voordelen van natuurwetenschappelijke kennis en technologie, blijft onduidelijk.
Een doortimmerd voorstel voor voedselbeleid moet je in dit boek dus niet zoeken, maar inspirerend is het zeker. Steel verbindt grote maatschappelijke onderwerpen op een verfrissende manier, weet veel en kan goed vertellen. Voedsel blijkt een goede bril om de menselijke conditie eens op een andere manier te bezien. De discussie die mijn collega’s en ik over Soylent hadden, blijk je net zo goed te kunnen voeren over de snackbar, de supermarkt en onze eigen boterhammen met pindakaas.