Zo wordt het idee ‘antropoceen’ volgens haar een self-fulfilling prophecy. Dat wij, mensen, in staat blijken om het complete ecosysteem grondig te verstoren zien we niet als reden om ons nederiger op te stellen, maar als een rechtvaardiging om het roer dan maar helemaal over te nemen. Het antropoceen is een frame dat uitnodigt tot wat Maris noemt: de totale annexatie van de natuur. Maar wilde natuur laat zich niet in cultuur brengen, per definitie niet.
“Wie heeft er in de Jura tussen de besneeuwde sparren ‘s nachts wel eens een lynx zien sluipen? Het dier was daar ontegenzeglijk in zijn eigen wereld en niet in die van ons. Het woonde in het bos op een wijze die ons altijd vreemd zal blijven.”
Dat vreemde, dat radicale anders-zijn is wat Maris ruimte wil geven. Daarvoor zijn ‘nieuwe grenzen’ nodig tussen mens en natuur, zowel territoriaal als mentaal. We moeten speciale zones inrichten voor niets anders dan wilde natuur.
Intrinsieke waarde
Als lezer verwacht je onwillekeurig dat Maris nog ergens zal uitleggen wat er zo onmisbaar is aan dat ‘radiaal-andere’. Die uitleg is er natuurlijk niet. Maris schrijft:
“De nagalm van een burlend hert terwijl de avondschemer valt in het Białowiżawoud, de kraanvogels die in slierten naar het noorden trekken, een steenarend in zweefvlucht boven het massief van de Écrins. Zoiets moet je gezien hebben, al was het alleen maar in gedachten, om niet mee te gaan in de redenering van hen die ons verzekeren dat de natuur dood is en dat het voor ons en voor de planeet verder maar het best is om intelligent tuinonderhoud te plegen.”
Zulke lyrische passages zijn een uitzondering. Maris’ boek is niet bedoeld om lezers de waarde van natuur te laten ervaren - daarvoor hebben we David Attenborough. Haar stijl is er een van filosofische of wetenschappelijke argumenten die je stap voor stap kunt volgen.
Of: niet volgen. Want de moeilijkheid van de intrinsieke waarde die Maris de natuur toedicht, is dat die niet te onderbouwen is, omdat intrinsieke waarden nu eenmaal, nou ja, intrinsiek zijn. Dat is tegelijk het onbevredigende én het sterke punt van dit boek: wie zich bij wilde natuur geen waarde kan voorstellen zal door Maris misschien niet overtuigd raken, maar ze weerstaat de verleiding om die waarde te beargumenteren. Waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.
Voor wie de antropocentrische blik wél tijdelijk kan opschorten, is dit een goed doordacht en prikkelend boek dat eindeloos veel nieuwe, belangrijke vragen oproept. Hoe zien ‘zones voor wilde natuur’ eruit? Moeten we die ook onderhouden, of juíst niet? Hoe overtuigen we onze medemens van het belang van zones die we niet nodig hebben? Al die vragen laat Maris mooi open:
“We zullen ons er kwetsbaar voelen, vreemdelingen, misplaatst misschien. Maar waarom zouden we overal thuis moeten zijn?”
Het wilde deel van de Wereld. Over de natuur in het antropoceen
Virginie Maris. Boom Uitgevers Amsterdam, 2021