Van basisbaan tot opleidingsbudget

De bescherming van werkenden laat anno 2020 ernstig te wensen over. De vaste baan is voor steeds minder mensen weggelegd. Inmiddels heeft nog maar 60 procent van alle werkenden de zekerheid van een vast contract, met bijbehorende bescherming tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid; naar verwachting is dat over tien jaar gedaald tot 50 procent.

Ongeveer twee miljoen werkenden hebben te maken met flexibele contracten en in 2019 waren er ongeveer 1,2 miljoen zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), wat Nederland tot koploper in Europa maakt als het gaat om flexibele arbeidsrelaties. Een groot deel van hen is inmiddels niet meer verzekerd of kent zeer magere regelingen in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid.

Voor inkomensverzekeringen zijn zelfstandigen namelijk aangewezen op dure commerciële verzekeringen. Als gevolg hiervan heeft slechts een op de vijf zelfstandigen een (vorm van) verzekering voor inkomensverlies. De groep van onverzekerden groeit bovendien. Voor flexwerkers, zzp’ers en payrollers zijn ‘Amerikaanse toestanden’ ontstaan waarbij zij erop gokken niet ziek of arbeidsongeschikt te worden.

    “ Voor zelfstandigen zijn geen budgetten voor loopbaanontwikkeling, voor werkenden in loondienst wel ”

    De onzekerheid voor werkenden is daarnaast verbreed. Naast het ‘traditionele’ risico van inkomensverlies bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid, verlangt de huidige arbeidsmarkt van alle werkenden dat ze blijven leren en zich flexibel opstellen. Voor zelfstandigen binnen deze groep zijn echter geen budgetten voor scholing of loopbaanontwikkeling beschikbaar. Werkenden in loondienst kunnen hier wel aanspraak op maken, waardoor deze groep beter toegerust is om aan de hedendaagse eisen van de arbeidsmarkt te voldoen.

    Het groeiend aantal flexwerkers en zelfstandigen heeft daarnaast ook gevolgen voor het huidige stelsel aan inkomensverzekeringen, omdat de groep zzp’ers niet bijdraagt aan de traditionele collectieve regelingen. Het gevolg is een verdere erosie van het oude stelsel.

    Kortom, een nieuwe sociale kwestie dient zich de komende jaren aan met onzekerheid als kern. We moeten daarom toe naar een stelsel van sociale zekerheid dat álle werkenden meer zekerheid biedt tegen de risico’s van de arbeidsmarkt in de eenentwintigste eeuw.

    Bonte stoet van nieuwe werkenden

    Tot halverwege de jaren tachtig kende Nederland een arbeidsmarkt met overzichtelijke arbeidsrelaties, met vaste contracten en een cao. Sindsdien is de oude verzorgingsstaat als gevolg van politieke keuzes geleidelijk ontmanteld. De hoogte van uitkeringen werd verlaagd en de voorwaarden om een uitkering te krijgen, aangescherpt. In die tijd begonnen ook de arbeidsmarkt en de arbeidsverhoudingen aanzienlijk te veranderen.

    Door mondialisering, robotisering, automatisering en flexibilisering ontstonden nieuwe vragen en contractvormen. Een bonte stoet van nieuwe werkenden in alle soorten en maten betraden en masse de arbeidsmarkt: van deeltijders, payrollers, uitzendkrachten, gedetacheerde werknemers en oproepkrachten tot freelancers en zzp’ers. Het gevolg was dat de verzekeringen voor werkenden, gebaseerd op vaste contracten voor werknemers, en de realiteit van de arbeidsmarkt niet meer op elkaar aansloten.

    Een flexibele arbeidsmarkt stelt daarnaast ook meer en andere eisen aan werkenden. Deels sluit die dynamiek aan op de wensen van de werkenden zelf: een leven lang werken voor dezelfde werkgevers is voor velen geen aantrekkelijk perspectief meer. Flexibiliteit in arbeidsverhoudingen maakt het bovendien mogelijk om werk en privé meer naar eigen inzicht te kunnen invullen en voldoet daarmee aan een duidelijke behoefte.

     

      “ De moderne flexwerker moet een goed netwerk onderhouden om van werk naar werk te kunnen gaan ”

      De zzp’ers in de zorg of onderwijs kiezen meestal weer om andere redenen voor het zzp-schap. Werken als zelfstandige doet meer recht aan hun beroep als onderwijzer of verpleegkundige: ‘meer tijd voor de klas of voor de patiënt en minder vergaderen’.

      Maar werkgevers verwáchten ook meer flexibiliteit. Kennis veroudert tegenwoordig snel, en blijven leren is dus essentieel. Naast deze competentierisico’s moet de moderne flexwerker een goed netwerk onderhouden om daadwerkelijk van werk naar werk te kunnen gaan.

      Bij steeds meer groepen is sprake van een onzekere, precaire positie op de arbeidsmarkt. Er moeten dan ook regelingen komen die alle werkenden meer zekerheid bieden. Recht op werk - naast inkomensbescherming - en een gelijk speelveld tussen de verschillende groepen werkenden zijn de belangrijkste uitgangspunten.

      Bouwsteen 1: Recht op werk

      De overheid moet duurzame arbeidsparticipatie bevorderen en ondersteunen. Bescherming van werkenden die vooral of uitsluitend gericht is op inkomenszekerheid is onvoldoende om alle werkenden een gelijkwaardige positie te geven in de samenleving. Werk is belangrijk. Goed werk draagt bij aan economische zelfstandigheid, welzijn en sociale samenhang.

      Daarmee speelt werk een sleutelrol bij maatschappelijke participatie. Werk biedt een sociale context en draagt, zo stelt arbeidssocioloog Richard Sennett, wezenlijk bij aan het zelfrespect. Ondanks de hoogconjunctuur blijven momenteel echter grote groepen structureel langs de kant staan.

      Zeker voor kwetsbare groepen in Nederland is de situatie op de arbeidsmarkt bovendien verslechterd, zoals onder meer het recente onderzoek van het SCP naar de effecten van de Participatiewet laat zien: de positie van mensen met een beperking op de arbeidsmarkt is slechter geworden dan vóór de komst van deze wet. Werkgevers willen deze mensen wel werk bieden, maar niet voor langere duur. Deze groepen zijn en blijven aangewezen op ondersteuning en begeleiding van de overheid, terwijl die overheid hier juist een taak ziet voor werkgevers en de markt.

      Alleen (minimale) inkomensbescherming is juist voor deze groepen dan ook volstrekt onvoldoende om hen een volwaardige positie te bieden in de samenleving. Werk moet een recht worden, in die zin dat de overheid burgers die niet zelfstandig in hun inkomen kunnen voorzien aan een betaalde baan gaat helpen: de basisbaan, die zinvol werk biedt tegen minimumloon.

      “ De basisbaan verzekert mensen van een inkomen en voorkomt sociale uitsluiting ”

      Daarmee zijn mensen niet alleen verzekerd van een inkomen, maar kan sociale uitsluiting worden voorkomen: mensen blijven meedoen. Experimenten in Stockholm laten zien dat basisbanen geen nieuwe vorm van sociale werkvoorziening zijn.

      Basisbanen zijn volwaardige banen en werknemers krijgen coaching, scholing en begeleiding. In aanmerking komen functies als buurt- of schoolconciërge, administratieve ondersteuning en wijkbeheer.

      Onderzoek naar de mogelijkheden voor basisbanen in Amsterdam, Groningen en Assen laat tevens zien dat de basisbaan haalbaar en financierbaar is. Naast de uitkeringsgelden brengen basisbanen weliswaar extra kosten met zich mee, maar die zijn te overzien en basisbanen leveren ook (maatschappelijke) meerwaarde, zoals onderzoekers Joan Muysken en Ben Dankbaar aantoonden (zie het dossier Arbeidsmarkt in de Helling, herfst 2019). 

      Emeritus hoogleraar economie Alfred Kleinknecht becijferde een benodigde én haalbare investering van 10.000 euro per basisbaan. De basisbaan is vooral een politieke, geen financiële keuze. Uit kosten-batenanalyses blijkt dat bijstandsgerechtigden enthousiast zijn over basisbanen en dat deze bijdragen aan betere kwaliteit van leven. De basisbaan gaat uit van een overheid die burgers actief ondersteunt. Gestart zou kunnen worden met verschillende experimenten per gemeente om te leren welke vormen van basisbanen het beste passen, met wat voor werkzaamheden en voor welke groepen.

      Een recht op werk staat haaks op de bestaande praktijk van minimale scholing en begeleiding voor werkenden en is een breuk met het denken over een sociale zekerheid die vooral gericht is op inkomensbescherming. Ook staat de basisbaan haaks op de voorstellen voor een individueel basisinkomen. Zinvol werk - en daarmee een gegarandeerd inkomen - geeft meer kans op sociale inclusie dan bijvoorbeeld een individueel basisinkomen, en is daarmee de te verkiezen optie boven het basisinkomen.

      Bouwsteen 2: Verplichte basisverzekeringen voor alle werkenden

      Alle werkenden moeten in dezelfde mate worden beschermd. De situatie op de huidige arbeidsmarkt laat zien hoe groot de verschillen op dat gebied zijn geworden. Van de meer dan 1,2 miljoen zelfstandigen heeft ongeveer 20 procent een regeling of verzekering die hen beschermt tegen de financiële gevolgen van arbeidsongeschiktheid.

      Een enkeling heeft regelingen voor ziekte of neemt deel aan een zogeheten broodfonds, dat slechts tijdelijk ondersteuning biedt bij tegenslag. Aparte regelingen voor pensioen, een buffer voor slechte tijden: de goedbetaalde interim consultant heeft eigen voorzieningen maar voor het merendeel van de zelfstandigen is dat niet het geval.

      Het argument dat dit een eigen keuze betreft, is slechts op een klein deel van de zzp'ers van toepassing. Voor velen is een aparte verzekering bij een commerciële verzekeraar simpelweg te duur en is van een keuze dus geen sprake; 40 procent van de zzp’ers verdient minder dan 16.000 euro per jaar. Veel zzp’ers zijn ook niet zozeer ondernemers, maar eerder professionals voor wie het zzp-schap een manier is om zelf meer invulling aan hun werk te kunnen geven of om werk en privé beter te combineren.

      Daarnaast zijn er veel ‘gedwongen’ zelfstandigen. Ongeveer 23 procent van alle startende ‘ondernemers’ doet dat vanuit negatieve motieven, aldus de Zelfstandigen Enquête Arbeid: omdat zij hun baan in loondienst zijn kwijtgeraakt en sollicitatiepogingen op niets uitliepen, of omdat hun werkgever van alle mensen in loondienst zzp’ers besloot te maken, zoals maaltijdbezorger Deliveroo deed in 2017. In de praktijk zijn veel zelfstandigen ook een stuk goedkoper voor werkgevers.

        “ Voor alle werkenden moet een basisverzekering komen die hen beschermt bij arbeidsongeschiktheid ”

        Voor alle werkenden, ondanks de contractvorm waaronder iemand werkzaam is, moet dan ook een basisverzekering komen die hen bescherming biedt bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Deze verzekering moet verplicht zijn, om een gelijker speelveld te realiseren en oneigenlijke concurrentie tussen werkenden te verminderen. Hierdoor zullen de kosten beperkt blijven en risico-selectie worden uitgesloten.

        Momenteel is het voor bijvoorbeeld mensen met een chronische ziekte vrijwel onmogelijk om zich als zelfstandige te verzekeren voor arbeidsongeschiktheid. Via een percentage van de loonsom of de omzet dienen werkenden verplicht te sparen voor deze verzekering. Voor de zzp’ers betekent dit dat er ook een reëel wettelijk minimumtarief zou moeten komen waartegen zelfstandigen ingehuurd kunnen worden.

        De uitvoering van de verplichte verzekering kan belegd worden bij private partijen zolang bijvoorbeeld de beslissing of iemand wel of niet arbeidsongeschikt is, en de hoogte en de duur van de uitkering publiek worden bepaald. Voor de basisverzekering geldt ook een acceptatieplicht. Een uitvoeringsregeling vergelijkbaar met de huidige ziektekostenverzekering, met een publieke ‘poortwachter’ die verantwoordelijk is voor de keuring, is een mogelijkheid.

        Bouwsteen 3: Individueel investeringsbudget

        Alle werkenden moeten de kans krijgen weerbaar en wendbaar op de arbeidsmarkt te zijn en blijven, simpelweg omdat werkgevers dit van hen verwachten. Juist vanwege de toenemende flexibilisering zijn investeringen in kennis en vaardigheden momenteel minder vanzelfsprekend, omdat de band tussen werkgever en werknemer steeds losser wordt.

        Om alle werkenden in staat te stellen te blijven voldoen aan de eisen van de arbeidsmarkt zou een individueel investeringsbudget beschikbaar gesteld moeten worden. De hoogte van dat budget kan afhangen van het opleidingsniveau: wie een universitaire studie heeft afgerond, krijgt minder budget dan iemand die na de middelbare school direct aan het werk is gegaan. Belangrijk is dat werkenden zelf mogen beslissen hoe zij hun opleidingsbudget inzetten. Het biedt de mogelijkheid om juist ook in onzekere tijden meer grip op het eigen leven te organiseren.

        Bovengenoemde bouwstenen versterken de positie van alle werkenden en dragen daarmee bij aan een eerlijkere maatschappij met gelijke kansen op werk en inkomen. De basisbaan vormt een financieel en sociaal-maatschappelijk vangnet voor iedereen die moeilijk aan werk komt, de verplichte verzekering biedt alle werkenden gelijke bescherming op de arbeidsmarkt, en met het individuele investeringsbudget kunnen alle werkenden hun kennis en competenties op peil houden om mee te kunnen groeien met de eisen die de arbeidsmarkt gedurende hun werkzame leven aan hen stelt.

        Met dank aan Leni Beukema en Alfred Kleinknecht

        Literatuur