Wie herinnert zich niet de clash tussen minister Varoufakis en de Eurogroep in februari 2015? Nadat de Grieken massaal hadden gestemd tegen het door Europa opgelegde bezuinigingsbeleid, deed de Griekse regering aan de Eurogroep een voorstel voor een andere, meer keynesiaanse systematiek voor de begroting. Een gesprek daarover bleek onmogelijk; de Europese ministers vonden dat onnodig omdat er in hun optiek hooguit een verschil van inzicht over technische kwesties was. Varoufakis stelde dat de Eurogroep zo een ideologisch gekleurde keuze verkocht als een ‘pragmatische afweging’. De Eurogroep ontweek een politiek richtingendebat over een sociale en rechtvaardige overeenkomst tussen Griekenland en Europa. 

Besluiten over economische wetten zijn natuurlijk nooit louter technische kwesties. Het zijn steeds ook normatieve, waardegeladen vraagstukken, bijvoorbeeld over wat een rechtvaardige verdeling van de middelen zou zijn en welke ruimte (markt)partijen daarin moeten krijgen. Kwesties waarover burgers verschillende visies hebben en waarover in een democratie een levendige ideeënstrijd en belangenstrijd gevoerd hoort te worden. Kwesties die dus niet alleen aan experts en ‘technocraten’ kunnen worden overgelaten.

Als het over economie gaat, zijn we nog wel in staat om de ideologie te ontwaren achter het ‘pragmatisme’ van de Eurogroep. Anders ligt dit bij technologie; daar blijkt het veel lastiger om in te zien dat ook de koers van technische ontwikkeling geen technische kwestie is, maar antwoord op een politieke vraag. Namelijk: wat is goed voor de gemeenschap? Wat is goed leven, goed zorgen, goed werken, goed opvoeden, een goede verdeling van de macht?

Van smartphone tot levensvorm  

Dat dit zo lastig is, komt door een hardnekkige traditie waarin we technologie als dienstmaagd van de economie zien. We gaan er collectief vanuit dat technologieën louter neutrale hulpmiddelen zijn waaraan we in het gebruik onze wil opleggen en die verder geen invloed hebben op onze sociale en morele orde. Deze cultureel diep verankerde ‘instrumentele’ opvatting van technologie is op zich begrijpelijk, want ze ligt dicht bij eenieders alledaagse ervaring. We kunnen kiezen hoe we de apparaten om ons heen gebruiken  ‘de knop kan uit’. Maar als het gaat over technologie in het groot, gaat dit idee niet op. Dan zijn apparaten en systemen niet alleen handige hulpmiddelen bij onze activiteiten, maar transformeren ze die activiteiten en de betekenis ervan. De introductie van robotica op de werkvloer bijvoorbeeld verhoogt niet alleen de productiviteit, maar verandert ook wat we met ‘werk’ bedoelen in die context. Nieuwe medische technologie verandert niet alleen de dokterspraktijk, maar ook ideeën over het verschil tussen ziek en gezond, en wat goede zorg is.  

Hoe diep technologie ongezien ingrijpt op maatschappelijke praktijken en machtsverhoudingen is te zien aan de smartphone. Leek de smartphone aanvankelijk een interessant speeltje dat simpelweg de mogelijkheden van de mobiele telefoon vergrootte, nu ervaren veel mensen deze mobiele computer als een onmisbare levensgezel in vrijwel alle alledaagse praktijken. Hoe kun je nog zonder smartphone communiceren, je legitimeren, werken, daten, bankieren, winkelen, reizen, de weg vinden, uitgaan, et cetera? Hoe kun je als vluchteling zonder smartphone een veilig land bereiken? Zo onmisbaar is de smartphone geworden dat het ministerie van Sociale Zaken en de gemeente Den Haag in augustus 2017 aan duizenden brugklassers uit minder welgestelde gezinnen smartphones uitreikten, omdat ze anders 'uitgesloten zouden zijn van de digitale samenleving', aldus voormalig staatssecretaris Klijnsma.  

De smartphone is dus allang geen handig apparaat meer dat we kunnen gebruiken of niet  het maatschappelijk systeem is sluipenderwijs afhankelijk van smartphones geworden. Die afhankelijkheid gaat gepaard met symptomen die door niemand zo bedoeld zijn. Zo is het voor bedrijven een peulenschil om ongevraagd big data over gebruikers te verzamelen en te combineren. Smartphones trekken voortdurend onze aandacht, waardoor we minder concentratie hebben op de weg of in de klas. De smartphone wordt geproduceerd onder erbarmelijke werkomstandigheden en we hebben er een groot afvalvraagstuk bij. En in een tijdsbestek van slechts tien jaar  de eerste iPhone kwam eind 2007 op de markt in de VS  heeft ze grote macht in handen gelegd van slechts een handvol spelers: Alphabet (Google), Apple, Facebook en Amazon. Enzovoort: we dachten een handig apparaat te hebben, maar we kregen er een hele nieuwe wereld vol nieuwe gebruiken, ongemakken en gevaren bij.

“ De smartphone is dus allang geen handig apparaat meer dat we kunnen gebruiken of niet ”

De nieuwe smartphonewereld lijkt de onbedoelde, ongeplande uitkomst van vele kleine beslissingen door bedrijven en consumenten. Vrijwel niemand heeft bij aanvang gevraagd: Van wie zijn de data? Wie mag hieraan verdienen? Wat is de waarde van privacy? Is het goed voor de jeugd om steeds afgeleid te worden? Wat doen deze systemen met onze gezondheid en het energieverbruik? Wie beheert de systemen en de data? Hoe kan de smartphone bijdragen aan onze gezamenlijke vrijheid, autonomie en levensgeluk? 

Ideologische leegte

De smartphone staat niet op zich. Van stoommachine tot cyborg: technologische ontwikkelingen vormen onmiskenbaar een drijvende en majeure kracht bij de inrichting van de samenleving. Keer op keer transformeert nieuwe technologie sociale rollen en praktijken, onderlinge relaties en machtsverhoudingen, maatschappelijke normen en zelfbeelden, ideeën over plaats en tijd. Technologie schept nieuwe levensvormen. Techniek is dus veel meer dan een instrument: het is een politieke macht van jewelste. 

Wanneer een maatschappelijk fenomeen zo’n enorme invloed heeft, zou je verwachten dat er daarover een levendige ideeënstrijd, publieke meningsvorming en besluitvorming plaatsvindt. Een gesprek over hoe robotica en biotechnologie een rol kunnen spelen bij het bevorderen van de waarden van die samenleving. Een debat, kortom, over de vraag van wie de technologie is, wie erover mag besluiten, wie er beter van moet worden. 

Dit debat ontbreekt nu binnen Nederlandse politieke partijen. Van links tot rechts zwijgen partijen plechtig over de vraag wat de richting moet zijn van technologische innovatie. Zelfs GroenLinks, wiens voorlopers in de jaren zeventig en tachtig nog pleitten voor alternatieve technologiescenario’s en democratisering van technologieontwikkeling, laat weinig van zich horen. Het verkiezingsprogramma van 2017 wijdde drie expliciete zinnen aan technologie en innovatie en die zinnen gaan niet over de maatschappelijke rol van technologie.

In politieke kringen wordt vaak over technologische innovatie gesproken alsof een onvermijdelijke natuurkracht op ons afkomt (“de robots gaan ons werk overnemen”). Vanuit deze optiek vragen politici zich hooguit af hoe de vloedgolf kan worden opgevangen: "Hoe gaan we het onderwijs aanpassen? Hoe gaan we de gevolgen voor de arbeidsmarkt verzachten?" Politiek verschillende denkrichtingen blijven buiten zicht, overschaduwd door een brede consensus dat innovatie gestimuleerd moet worden om de welvaart te stuwen. Over wat die innovatie vervolgens met de samenleving mag doen, of kan doen, blijft het overwegend stil. In het techniekdebat heerst een ‘ideologische leegte’, schrijft innovatiedenker Rinie van Est (2012).  

Toen was technologiepolitiek heel gewoon

Wie een paar decennia terugbladert, stuit nog op enige ideeënstrijd over technologie. Partijen en wetenschappelijke bureaus formuleerden visies op technologiebeleid vanuit hun eigen politieke overtuigingen. Zo schreven partijideologen als Balkenende en Fortuyn in de jaren tachtig nog aardig serieuze teksten over technologiepolitiek voor hun partij. Toch constateert de cultuursocioloog en toekomstdenker Michiel Schwarz in 1988 in de eerste jaargang van de Helling een ‘depolitisering’ van het technologiebeleid. Ondanks de verschillende oriëntaties beschouwen alle politieke partijen technologie als een apolitiek instrument in dienst van maatschappelijke of economische doelstellingen.

“ In de jaren tachtig schreven partijideologen als Balkenende en Fortuyn nog serieuze teksten over technologiepolitiek voor hun partij ”

Schwarz ziet eind jaren tachtig twee hoofdstromen in het technologiebeleid. De meest dominante benadering wil innovatie stimuleren via het bedrijfsleven  de denklijn vertegenwoordigd door de liberalen. De tweede, meer perifere benadering wil sturen op vooraf gestelde maatschappelijke doelen, zoals werkgelegenheid en milieu  een lijn die politieke massa kreeg onder het kabinet-Den Uyl maar die in de jaren tachtig weer naar de marge verdween. Beide visies veronderstellen dat techniek en cultuur aparte domeinen zijn. Daardoor, betoogt Schwarz, komen ook in linkse kringen de nodige fundamentele vragen niet aan de orde. In plaats van de vraag "Wie wint de internationale technologiewedstrijd?" moeten politici vragen: "Wie bepalen de spelregels en kunnen wij ons eigen spel spelen?" Het alternatief van Schwarz is de weg van ‘herpolitisering’: het moet weer expliciet over normatieve doelen gaan, niet alleen over de middelen. Zo wil Schwarz “greep krijgen op de onherroepelijke betrokkenheid van iedereen bij technologie” door “speelruimte te creëren met institutionele vernieuwing en met overlegstructuren waarbij veel meer deelnemers worden betrokken”  hij doelt hier vermoedelijk op democratisering van de besluitvorming. 

Zijn betoog klinkt dertig jaar later nog verrassend actueel. “Wij leven en denken technologie  dat is de realiteit van de ‘technologische cultuur’”, schrijft Schwarz in 1988. “En men zou verwachten dat het politieke denken daarop aansluit.” De ‘technologische cultuur’ is de term die Schwarz introduceerde in het Nederlandse debat, met een gelijknamig boek en een serie debatten in De Balie (Schwarz en Reinsma 1989). Maar, stelt Schwarz vast: “Maatschappelijke keuzes worden nu verhaald op de markt. Daardoor is de vraag wie er nog greep heeft op de technologische wereld die zo ontstaat.”

Letters die het woord 'technologie' vormen

In het no-nonsensetijdperk van de jaren negentig werden de keuzes voor technologie steeds ondubbelzinniger aan producenten en consumenten overgelaten. In weerwil van Schwarz’ oproep zet de depolitisering van het technologiebeleid door. Toch is Schwarz niet pessimistisch als ik hem bijna dertig jaar later interview: “De culturele waarden in de samenleving zijn sterk verschoven”, zegt hij nu. “In vergelijking tot 1988 zijn mensen meer belang gaan hechten aan wederkerigheid, zelforganisatie en samenwerken. Zij willen meer vanuit lokale, gemeenschappelijke en ecologische waarden ontwerpen en streven zo naar nieuwe vormen van samenleven. Een groot verschil met de tegencultuur van de jaren zeventig: daarin moest eerst het systeem om.” Schwarz streeft nog steeds politisering na, maar dat hoeft niet per se via partijpolitiek. Hij legt de nadruk op lokale praktijken, vanuit de stad en de buurt, waarin bewoners en betrokkenen keuzes maken en zo meerwaarde geven aan de gemeenschap.

Schwarz vervolgt: “In 1988 nam ik technologie als vertrekpunt, vanuit de vraag: wat gaan we met deze nieuwe technologie doen? Ik ging nog niet all the way, doorredenerend op de implicaties van de intrinsieke verwevenheid van techniek en cultuur. Nu denk ik dat je vanuit lokale praktijken moet ontwerpen en vanuit de normatieve vragen over wat goed zou zijn op deze plek. Je moet dus niet vanuit technologische innovatie denken, maar vanuit sociale innovatie.” Schwarz doopte dit het ‘sustainisme’, als volgende fase na of naast het modernisme (Schwarz 2010). Dit perspectief betekent dat je niet meer vraagt: hoe gaan we de ‘gegeven’ robotica of biotechnologie inbedden in de samenleving, maar bijvoorbeeld: wat betekent goed werk of goede zorg, hier op deze plek, en wat kan robottechnologie daaraan toevoegen?

Het alternatief van Schwarz komt dicht in de buurt van het perspectief van de commons, het gemeengoed. In de commons-logica moet innovatie steeds (zo direct mogelijk) waarde toevoegen aan gemeenschap, en niet (eerst) waarde onttrekken met de belofte die later weer toe te voegen, zoals dat in de marktlogica gebeurt (Bollier 2008).

Een linkse technologieagenda

Schwarz’ kernboodschap uit 1988 kunnen we dertig jaar later nog onverkort ter harte nemen: wanneer technologie niet alleen een instrument is en onze vrijheid wordt bepaald door onze technologische omgeving, dan is de politieke vraag niet, zoals gebruikelijk: hoe kan technologie onze problemen oplossen? Maar die luidt: in wat voor soort technologische cultuur willen we leven? In wat voor robotsamenleving willen we leven? In wat voor energiesamenleving willen we leven? Wat voor zorg willen we geven? Dan moeten uitdrukkelijk normatieve vragen op de agenda.

Schwarz’ opvatting van politiek verraadt een linkse inslag: hij ziet politiek als het vermogen van burgers om gezamenlijk inhoud en richting te geven aan de technologische cultuur. In zijn mensbeeld is een burger niet de rationele actor uit het liberale mensbeeld, gericht op haar privébelang, maar zij is in de eerste plaats een gemeenschapswezen gericht op een publieke zaak.

Dit mensbeeld staat uiteindelijk niet los van de technologische context. Want apparaten en technische systemen kunnen de individualist in ons versterken, of juist de burger gericht op gemeenschapswaarden. Sommige apparaten zetten mensen apart van elkaar als individuen die langs elkaar heen leven. Een voorbeeld is de grootschalige opkomst van de personenauto, die de straat als publieke ontmoetingsruimte drastisch veranderde; of de smartphone in de gadgeteconomie, de zorgrobot voor de vereenzaamde bejaarde. Andere technologieën stellen juist in staat om anderen te ontmoeten; denk aan de archaïsche waterput en aan hedendaagse voorbeelden als een energiecoöperatie voor kleinschalige stroomopwekking, stadslandbouw of het openbaar vervoer.           

Dus ja: in wat voor soort technologische cultuur willen we leven? Welke waarden moeten daarin tot hun recht komen? Hoe kunnen we instituties en democratische processen, apparaten en systemen zo inrichten dat die waarden tot hun recht komen? Welke menselijke rechten en behoeften moeten daarin worden beschermd? De antwoorden op die vragen zijn bij uitstek een resultaat van politieke deliberatie. Ik zou vast het volgende voorschot willen geven voor de politieke technologieagenda.

Ik zou een technologische cultuur willen die tenminste correspondeert met de politieke idealen van GroenLinks, de waarden van vrijheid, vrijzinnigheid, rechtvaardigheid, zelfbeschikking, duurzaamheid, gelijkheid en non-discriminatie. Dat betekent onder andere dat burgers toegang tot kennis van technologische systemen zouden moeten hebben en van meet af aan invloed kunnen uitoefenen op de ontwerpen. Het betekent dat we niet continu kunnen worden gecontroleerd en gelijke toegang hebben tot de dingen. Het functioneren van technologie zou niet afhankelijk moeten zijn van sterk gecentraliseerde machten (denk aan een kerncentrale, of afhankelijkheid van instanties als Microsoft en Google). Het zou betekenen dat de politieke ruimte waarin keuzes over technologie worden gemaakt wordt vergroot naar gebruikers en andere betrokkenen, zodat het ontwerp en de verbeeldingsmacht niet langer zijn voorbehouden aan een kleine groep experts.

Literatuur

  • Algemeen Dagblad (21 augustus 2017) 'Staatssecretaris Klijnsma geeft Haagse brugklassers smartphone'.
  • Lodewijk Asscher (2014) 'Robotisering: kansen voor morgen'. Toespraak tijdens het SZW-congres 2014.
  • David Bollier (2008) 'The Commons as a New Sector of Value-Creation'. In: Kosmos, Fall/Winter 2008, pp. 27-29.
  • Rinie Van Est (2012) 'De ideologische leegte van het techniekdebat: Het grote zwijgen over hoe de informatierevolutie ons verandert'. In: C. van Montfort (red.) Stille ideologie, Boom/Lemma Uitgevers.
  • J.P. Balkenende en A. Zijlstra (1988) 'Technologie en Politieke uitgangspunten'. In: Christen Democratische Verkenningen 1/88, pp. 30-39.
  • Pim Fortuyn (red.) (1988) Sociaaldemocratie en technologie, RUG en Stichting 100 jaar sociaaldemocratische arbeidersbeweging.
  • Big Data (2016), themanummer de Helling, jrg. 29 nr. 4.
  • Michiel Schwarz (1988) 'Technologische cultuur en de onmacht van de politiek'. In: de Helling, jrg 1 nr. 4/5, pp. 36-40.
  • Michiel Schwarz en Joost Elffers (2010) Sustainism is the New Modernism: A Cultural Manifesto for the Sustainist Era, Distributed Art Publishers, New York.
  • Michiel Schwarz en Rein Jansma (red.) (1989). De technologische cultuur, De Balie Amsterdam.
  • Langdon Winner (1986) 'Technologies as forms of life'. In: The Whale and the Reactor, University of Chicago Press.