Karimi beschrijft haar vele reizen naar conflictgebieden en ontmoetingen met burgers uit landen als Irak, Iran en Afghanistan. Hoe is het hen de afgelopen twintig jaar vergaan? Wat is het effect van ‘the war on terror’ geweest op hun dagelijks leven?
Wat dreef je om dit boek te schrijven?
“Het was 2020. Ik volg, vanwege mijn persoonlijke achtergrond als Iraanse vluchteling en mijn politieke en professionele belangstelling, de ontwikkelingen nauwlettend. De jaren van Trump waren verschrikkelijk. In februari 2020 was een van zijn acties om een overeenkomst te sluiten met de Taliban. Ik geloof niet dat veel mensen deze overeenkomst hebben gelezen, ook al is deze maar vier pagina’s. Maar als je de inhoud op je in laat werken realiseer je dat de dramatische recente ontwikkelingen onvermijdelijk waren.
De Amerikanen beloven in de overeenkomst om zich terug te trekken, vijfduizend Talibanstrijders vrij te laten en alle sancties op te heffen. Het enige wat de Taliban in ruil hiervoor toezegden was om de Amerikanen en NAVO-militairen niet meer aan te vallen en niet meer met Al Qaida samen te werken. Dus geen toezeggingen over een staakt-het-vuren of het stoppen van terroristische acties tegen de Afghaanse bevolking. Niets van dit alles. De overeenkomst is een overgave.
Toen ik dit las dacht ik eerst: het zal toch niet écht zo gaan? Maar toen een paar maanden later de Taliban-gevangenen daadwerkelijk vrijkwamen en hun terreuraanslagen tegen de Afghaanse bevolking toenamen werd mij duidelijk: op 11 september 2021 – twintig jaar na 9/11 – zijn de Taliban weer terug. Dat zette mij aan het denken. Wat waren de ontwikkelingen de afgelopen twintig jaar naar aanleiding van de ‘war on terror’, hoe hangen ze samen en vooral: wat leren we ervan?”
In je boek beschrijf je ontmoetingen met mensenrechtenactivisten en mensen die leven in onderdrukking. Welke ontmoeting heeft de meeste indruk op je gemaakt?
“Ik heb zo ongelooflijk veel indrukwekkende mensen ontmoet, ik vind het echt moeilijk om één naam te noemen. Zo denk ik nu aan een Palestijnse vrouw van boven de tachtig in een vluchtelingenkamp in Libanon. Ze was Syrië ontvlucht en dit was voor de derde keer dat zij haar huis en haard achter had gelaten op zoek naar veiligheid. Het is zo onmenselijk wat zij heeft meegemaakt, en toch bewaarde ze haar waardigheid in een overvol vluchtelingenkamp.
Of ik denk aan Habiba Sarabi, die zich een aantal jaren rond de millenniumwisseling clandestien als medicus onder het Talibanregime bleef inzetten voor de Afghaanse vrouwen, vanuit Pakistan. Later werd ze minister in de eerste regering van president Karzai en de eerste vrouwelijke gouverneur in Afghanistan. Voor dit boek heb ik haar uitvoerig gesproken, ze was lid van de Afghaanse onderhandelingsdelegatie met de Taliban. Ze is nu, met haar kinderen en kleinkinderen, weer een vluchteling.
En zo zijn er nog veel anderen. Ieder verhaal maakt duidelijk dat de besluiten die wij in Den Haag, Brussel of Washington nemen grote consequenties hebben voor mensen van vlees en bloed.”
Je laat je in je boek kritisch uit over militaire interventies. Hebben de ontmoetingen jouw kijk hierop veranderd?
“Ik ben geen pacifist, soms is ingrijpen nodig. Ik steunde de missie in Afghanistan aanvankelijk ook. Zoals ik in het boek beschrijf ben ik er in 2000 geweest, onder het Talibanregime, en heb ik met eigen ogen kunnen zien hoe verschrikkelijk de situatie daar was. Dus ik wenste echt dat daar verandering in kwam.
Maar ik was altijd al kritisch op het oplossend vermogen van militaire interventies. En ik moet zeggen: ik ben nog veel kritischer geworden. Niet alleen over de militaire interventies zelf, maar ook over de strategieën daarna. Grote investeringen in opbouw van de legers en de veiligheidssector hebben ook geen veiligheid gebracht.
Want wat zie je dat er nu gebeurt in Afghanistan? Wie staan er op tegen de Taliban? Niet de militairen. Niet de politie. Niet het veiligheidsapparaat dat met behulp van miljarden is opgebouwd. Nee, het zijn de vrouwen en de jonge meisjes. Degenen op wie het onderwijs gericht was, en in wie hulporganisaties hebben geïnvesteerd. Deze investeringen in ‘mensen’ zijn blijvend. Maar juist investeringen hierin worden niet sexy gevonden. Daarom hoop ik echt dat de politiek, en wij als GroenLinks, meer gaan reflecteren op de effecten van militaire missies en hier lering uit trekken.”